Zelfbenoemde politieke elite

Het doet mij bepaald wel deugd dat Thorbecke de laatste tijd gelukkigerwijze vol op de spraak is, vooral wat betreft zijn bijna fundamentalistisch te noemen afkeer van politieke partijen. Hij liet in 1850 overduidelijk uitkomen dat zijn prachtig uitgewogen staatkundig klassiek-liberale stelsel alleen maar vruchtdragend zou kunnen zijn als de volksvertegenwoordigers geen lid waren van iets wat je politieke partijen zou kunnen noemen. Hij had er goede reden voor. Thorbecke had meegemaakt hoe de Duitse Bond daarop eigenlijk in 1848 stuk gelopen was tijdens het professorencongres dat de Duitse Bondsdag in Frankfurt Am Main geworden was. Daar had je nu de enorme fracties bij elkaar die maar niet konden komen tot een behoorlijk werkbaar constitutioneel compromis omdat ieder van de fracties opgesloten zat in een geheimzinnig netwerk waarbij partijbelangen steeds maar preferent waren aan die van het Bondsbelang.

En waarbij iedere fractie luid galmend de eigen interne staatshuishoudelijke ideologie stond uit te dragen op kanseltoon. Zich beroepend op het echte volk achter de kiezer. Het volk dat niet mocht stemmen, omdat de kiesdrempel te hóóg was. Je moest beslist per land — deelstaat dus – voldoen aan een nogal hoge fiscale census. Daardoor werkte de representatieve democratie in dat nieuwe Duitsland in genen dele. Omdat iedere afgevaardigde pretendeerde een ander volk achter de werkelijke stemgerechtigde kiezer te vertegenwoordigen. Kijk, zei Thorbecke, dat hadden we nu eigenlijk óók in 1796. In de Bataafsche Republiek. Daar stond eigenlijk ook iedereen te preken voor de eigen politieke parochie.  Het eigenlijke echte Bataafsche Volksdeel. In die zaal van de volksvertegenwoordiging stond dan ook een kansel. Een rostrum. In de Balzaal van Stadhouder Willem V.

Wie daarop stond richtte zich niet tot de collegae-volksrepresentanten. Maar tot een partij. Die er niet was en ook niet mocht zijn. Omdat iedereen zonder last of ruggenspraak moest spreken. Bij partijvorming, dat zal je zien, in Nederland waar alleen maar minderheidsopvattingen bestaan komt daar niets goeds uit voort, uit die verdoemelijke kamerclubvorming. In Engeland — ”Britanje” noemde Thor altijd het land van het westers parlementairisme — kan het misschien wel, omdat ze dáár sedert de rozenoorlogen de opdeling hebben tussen conservatieven en liberalen, Tory’s and Whigs. Die corresponderen met een wezenlijk gevoeld intuïtief beleden stelsel van sociale strata, omdat Engeland een echte standenmaatschappij is. Dat kan Nederland niet zijn. Dat zit nu eenmaal zo niet in elkaar. Dat zijn gehinderde kruideniers, die elkaar eigenlijk niet kunnen luchten of zien. Die moet je verplichten om met elkaar in het openbare parlementaire debat per geval ad hoc tot een samenwerking te laten komen. Dus geen kabinetsakkoorden en al helemaal geen regeerakkoorden. Dan wordt een kabinet de gemachtigde, als die geheime akkoorden beslissend worden, van een duistere achterkamertjes-elite. Met een geheime agenda en een geheime Sprachregelung.

Waarbij het loopbaanperspectief van de fractiegenoot de dominante factor wordt. En niet de voorliggende materiële aangelegenheid. In deze volksvertegenwoordiging moeten de Kamerleden ook zonder spiekbriefje direct spreken, reagerend in open dialoog, staande naast hun bankjes. Niet op een kansel, niet op een verhoog. Zonder angstzweet en uit de losse pols. Vooral: zonder clubjargon. Dat waren de parlementaire belangrijkerds helemaal met Thor eens. Groen van Prinsterer, Baron Van Hoëvell bedachten ter plaatse wat ze van iets vonden. Niet in een fractie-vooroverleg of in een coalitie-instructie. Daarom gaf Thor ook geen kabinetsverklaring af, toen hij voor de eerste keer aantrad als premier.

Alleen zo, zei de grote staatsman, kan mijn systeem echt werken. In Nederland, dan. Hoe het elders uitpakt, dat weet ik niet, maar in Nederland is iedereen er altijd op uit om eerst een huis-en-een-tuintje te huren en vanachter een heg elkaar te beroddelen, omdat Nederlanders altijd en overal het grootste gelijk van de wereld hebben, dat ze eigenlijk niet met elkaar kunnen delen. Het is een rottige karaktertrek. Maar Tjeerd de Groot van D66 laat inkarnaat zien dat wat in 1850 wáár was nog steeds opgeld doet. Tjeerd heeft het grootste gelijk van de wereld, dat hij niet kan delen, want als hij dat doet is het Tjeerds gelijk niet meer. Het is een religie, maar een geseculariseerde. In een onmachtige wereld. Hij missioneert zonder te luisteren.