Wie-héé-‘t-er-de-broek-oan?

Tijdens deze ommegangen met de carnavalsdagen bemerkte ik dat de vraag wie er in de echtvereniging eigenlijk de báás is, een eeuwigdurend thema is tussen de partners die de waagsprong pleegden die een bestendige exclusieve betrekking pleegt in te houden. Ik had dat ervaren aan mijn vader en mijn moeder. Daar was deze kwestie zelfs een casus belli geworden. Een grond tot een loopgravengevecht dat dertig jaar duurde, zij het, dat wapenstilstanden tijdelijk mogelijk bleken. Zie de blog van 19 juni 2022, waarin ik dat tedere thema beroer. De vader bleek overduidelijk in huize-Strijards de overwinnaar in dat gevecht waarbij vooral de niet-strijdende partijen zware kwetsuren opliepen. Ik merkte al op dat de belligerenten opmerkelijk modern waren in dat opzicht.

Die strijden ook door vooral de burgerbevolking collectief te gijzelen. Tijdens de expedities van A-musica kwam ik erachter dat die strijd destijds in ieder geval immanent was aan ook prille huwelijksverbintenissen. Of dat nog zo is weet ik nu niet meer uit eigen waarneming of ondervinding. Ik kom geen jongere mensen in mijn private kring meer tegen. Alleen maar teleurgestelde, vaak wat afgeleefde en soms rancuneuze boomers. En die hebben het, alles bij elkaar, niet eens zo slecht gehad. Althans: stoffelijk. Destijds als puberende ongeneeslijk romanticus ervoer ik dus smartelijk hoe ook jonggehuwden reeds geverseerd waren in die strijd en daarbij velerlei middelen gerechtvaardigd achtten. Dat bleek als een man uit ons hoempa-gezelschapje toch ontvankelijk was voor de charmes van een uit de kluiten gewassen dansmarieke of hofdame uit het prinselijk gezelschap. Of wanneer een uitdagend uitdoste deerne met een zeer kort broekje, destijds hotpants genaamd, haar in glanzende nylons gestoken benen met laarzen erg hóóg opwierp, ondertussen guitig glimlachend in de richting van de trompettisten die dan – tóch enigszins verbijsterd en gevleid — menige valse noot de lucht inzonden.

De vrouwelijke partner van de betrokken muzikant die dat eerbetoon gold greep dan kordaat in. Zulks onder het uitstoten van de kreet die ook het opschrift van deze blog vormt. Dat werd dan sissend gedaan, de tanden opéén geklemd. Ook dit bleek een natuurverschijnsel, zoals het baltsgedrag van het mannelijk korhoen. De roerdomp stoot daarentegen tijdens paartijd een onmetelijk somber geluid uit diep uit de keelzak. Maar de Brabantse jongere vrouw had in die dagen deze toverformule gestandaardiseerd paraat, naar ik ervoer. Ik weet uiteraard niet of dat nog zo is, zoals ik ook de roerdompen niet meer waarneem in het ochtendlijk riet overhuifd door neveldampen in de plassen van Madestein. De spreuk bleek steeds effectief. De aangesiste eclipseerde en trok zich terug in de ploeg. Hij keek ons schalks aan en wist van de prins geen kwaad. Toen niet. De Brabantse vrouw had de broek aan. Zij bepaalde het meubilair in de pas betrokken stulp. Dat moest van Oirschots Eiken zijn. De handgrepen van het dressoir waren van koper, of liever, van Delftsblauw porselein op de greep, verankerd met koperen moeren op de laden. Daarachter een kurken wand. En een roodgeverfde letterbak. De eetkamertafel stond vóór, aan de straatzijde. Achter een ensemble van dofgroene bank met fauteuils, zwaar gecapitonneerd. In het midden een loodzware bielzen tafel met een Perzisch tapijt erover.

Dat kon ik, wederom proefondervindelijk, vaststellen tijdens de geïmproviseerde chili-con-carne-partijen met de bekende stofwisselingsgevolgen. Overal in zilveren lijstjes gevatte familieportretten, vooral van de zijde van de vrouwelijke partijen. Er was een doorgeefluik waardoor bevelen gegeven werden. Er waren nog geen kinderen. Maar die zouden stellig komen. De vrouw wilde er vier. Omdat, zo zeide ze mij verklarend, ze dat gewoon leuk vond. Zoals ze ook de namaakpetroleumlamp vlak boven de bielzen tafel had doen hangen. Omdat ze dat gewoon leuk vond. De man stond terzijde. Vriendelijk knikkend.  Boven had hij ergens een hobby-hoekje waar hij mocht knutselen. Maar dan moest hij wél bij nederdaling de handen goed wassen opdat alles proper zou blijven.  Beneden. Want daar heerste de vrouw. De man mocht best zijn traktement buitenshuis verdoen. Maar thuis moest daar niets van merkbaar zijn. Ook dat beaamde de man. Als de lul de behanger die hij thuis moest zijn en blijven.