Als ik nu lees wat mijn moeder voor indrukken opdeed aan die universitaire instelling te Tilburg en wat de mijne waren – conform mijn eigen dagboekaantekeningen uit die tijd – dan moet ik tot de slotsom komen dat we beiden een andere instelling hebben bezocht. Moeder heeft het over een wetenschappelijk instituut dat streeft naar ontvoogding van mythische toverspreuken onder leiding van bevlogen progressivisten die emancipatie van vrouwen, minderheden en achtergestelden anderszins hoog in het vaandel hebben.
Ik zal mij moeten aanpassen, dat zal tijd worden, maar hier is de juiste tolerante omgeving ervoor geschapen. Ik daarentegen zie baardige linkmichels uit betere klassen die kans zien om in het academische banencircus dat inmiddels is ontstaan een fikse alternatieve carrière op te bouwen via contestaties, bezettingen en stakingen.
De Wet Universitaire Bestuurshervorming zit eraan te komen met allerlei bestuurlijke posities ten behoeve van deze alternatieve opportunisten, mits ze de juiste kreten maar uitslaan en steeds maar het vergadercircuit blijven afmatten van faculteitsraden, vakgroep bijeenkomsten, werkgroepen en workshops met de rituele sit-ins for drop-outs.
Ik kende dat soort gasten eigenlijk al uit de middelbare schoolperiode, waarin zij zich al in larvenstadia aan het ontwikkelen waren. Zoals bijvoorbeeld via de Pax Christi-voettochten waar men elkaar begrijpend om de hals vloog, mits de juiste wachtwoorden maar werden uitgewisseld en de juiste Palestijnse shawls, ban-de-bom-buttons en bloemetjesmotieven werden gevoerd als kenmerken van een nieuw staatkundig streven.
Elitair als de neten, maar zich bedienend van tijdelijk kunstmatig arbeidersjargon dat de werkende klassen nooit gebezigd hadden. Van die Pax-fanatici had ik instinctmatige deerlijke afkeer die later volkomen juist bleek te zijn als basis-emotie tegenover het overkoepelende en inhoudsloze linksisme. Moeder spreekt dus de innige en warme verwachting uit dat ik mij daar best bij thuis zal voelen, mits ik nu eindelijk maar eens met de juiste vrienden en vriendinnen in aanraking kwam.
Mensen met leren broeken dus die strak spanden om de heupen met brede riemen waarop een grote zilveren gesp met een Christusmonogram blonk. Of een pacifistisch-socialisaties merkteken dat ook aanwees dat de drager aan de goeie kant stond. Zo’n riem droeg ik echter niet, omdat het niet paste bij het driedelig krijtstreepjespak van de adjudant Van der Palen van de politiepost bij station Eindhoven-West. Dat oordeelde mijn moeder een geschikte dracht om ter college te gaan. Want het was nog zo goed als nieuw al was het drie modes ten achter.
Dat daarin iets tegenstrijdigs zat is haar nooit duidelijk geworden. Ik werd al spoedig redacteur van het Tilburgs juridisch faculteitsblad “Non de Iure” waarvan Paul van der Sloot de eerste linkse hoofdredacteur was. Dat ging, aldus mijn moeder, derhalve de goeie kant op, want zo kwam ik in aanraking met de juiste mensen die de wereld begrepen.
Paul was inderdaad de vader van Joran, die steeds wereldnieuws bleek te kunnen genereren op Aruba na 1998. Dat was destijds niet voorzienbaar, in 1972, maar voorspellen is en blijft moeilijk, al had mijn moeder er weinig moeite mee. Ik geloofde het ook nog. En dat brak mij zeer op. Maar men is nooit te oud om te leren, ook niet uit zo’n dagboek dat ineens opduikt uit een familievaalt waar men het nooit zoeken zou.