De rechtenstudie was in zoverre zwaar omdat er met heel veel abstracties en hypotheses gewerkt werd, die bijna niet te definiëren waren, zoals wilsvrijheid, absoluut beschikkingsrecht, handelingsbekwaamheid, wilsbekwaamheid, rechtsbevoegdheid enzovoort. Daarover moest je vooral niet dóórvragen. Het meeste kwam, dat zocht ik uiteindelijk zelf maar uit, uit het middeleeuwse kerkelijk recht. En dat kwam weer voort uit het Romeinse recht. En dat steunde weer op rechtsbegrippen uit het Midden-Oosten.
Maar waarom die begrippen dan weer de ultieme humuslaag van het West-Europese recht moesten zijn, waarom dat billijk was en aanvaardbaar, dat kwam niet aan de orde. En zeker niet dat er drie heel andere rechtsmassieven waren, die heel andere vooronderstellingen kenden, dan waarin het Nederlandse delen kon.
Wél, dat het Nederlandse recht eigenlijk niet deugde volgens de jongere wetenschappelijk medewerkers met steeds langer haar, verongelijkte blikken achter enorme vliegeniersbrillen met gecoate glazen, saxofoonpijpen in de bek en een onuitputtelijke behoefte om met de studentes van de laatste lichtingen te vozen met een immanente garantie dat ze bij het aankomend doctoraalexamen voldoende konden scoren. Afhankelijk van de prestaties en gunsten daarbij bewezen, achten en negens.
Het was bekend onder de studentenpopulatie en het werd als scoringsmethode eigenlijk ook wel aanvaard. Soms stonden er ook toespelingen over in het faculteitsblad “Non de Iure” waarvan de tekenaar strips plaatste op de achterste pagina’s waarin dit thema aanschouwelijk uit de doeken werd gedaan. Het was een soort porno, zeker, maar dat was modern en dus goed. De studentes aanvaardden het eigenlijk als vanzelfsprekend.
En dat verbaasde mij, al wist ik inmiddels wel dat de wereld veel veil had dat mij niet beviel. Soms kom ik echtgenotes tegen van die wetenschappelijk medewerkers, thans uiteraard bejaard, die mij hun fiolen van toorn over deze seksuele omgangsvormen met de bijbehorende aberraties openbaren, want dit alles speelde zich schier in de openbaarheid af. In bijwezen soms van die echtgenotes. En soms van mij, later, toen ik wetenschappelijk assistent was geworden.
Ik vertelde mijn moeder er weleens hortend over, maar die deelde minzaam mee dat ik dat alles maar verzon om haar te schockeren, ze kende mij onderdehand wel. Ik had een rare fantasierijke geestesgesteldheid die zorgen baarde. Ik moest maar eens naar de hoofddokter. Want ik zag dingen die er niet waren en ook niet konden zijn. Meestal stond ze dan te strijken, klagend over wasserij “Morgenlicht” die die overhemden nu nooit eens fraai gesteven afleverde en het leven was al zo duur.
Maar gelukkig begon straks Peyton Place, een geruchtmakende serie. Eind zeventiger jaren, oeverloos herhaald naar thema en personages. Peyton Place was de eerste langlopende Amerikaanse soap die op een laat uur werd uitgezonden. De serie is gebaseerd op personages uit de boeken van Grace Metalious. De serie volgde na de productie van twee relatief succesvolle bioscoopfilms die ook (en meer getrouw) op deze boeken waren gebaseerd: Peyton Place en Return to Peyton Place. Franz Waxman schreef hiervoor de muziek. Zijn titelthema was ook de basis voor de tranentrekkende televisieserie.
De televisieserie was de springplank voor acteurs als Ryan O’Neal en Mia Farrow. Deze laatste verliet de serie al na het derde seizoen om te trouwen met Frank Sinatra. Er figureerde een zekere dokter Michaël Rossi, chirurg in een New Yorks ziekenhuis. En daar was mijn moeder zeer van onder de indruk, om het maar eens zacht uit te drukken. Iedereen deed het in die film met zowat iedereen. Overal en altijd en voortdurend. En iedereen was jong, knap, interessant en leefde groots en meeslepend.
En daar, ried mijn moeder, moest ik maar eens goed naar kijken. Dan zou ik wel begrijpen hoe het in de echte wereld van de Grote Mensen toeging. Heel anders dan ik dacht, en ook heel anders dan de studenten in dat malle Tilburg zich voorstelden. Soms had ik het idee dat de wereld van moeder niet spoorde met de mijne. En als ik dat dagboek nu lees, zit ik er in dat opzicht niet ver naast. In dat opzicht. Dat voeg ik er nadrukkelijk aan toe. En dat dagboek is daarom onthutsend.