Accipe vestem candidam

Zo sukkelt een mens de voleinding van zijn eenenzeventigste levensjaar tegemoet. Het is velen niet gegeven. Veel mazzel is er bij nodig om het, naar de berekening der mensheid, met ere en waardigheid te kunnen volbrengen en zonder kleurscheuren gaat het niet. Dat is ons leven. Niet omdat het natuurkundig of mechanisch noodzakelijk is maar vooral omdat de mensen het zo met elkaar willen, waarbij velen uiteindelijk toch nog in een slachtofferrol komen waaraan ze een zeker genot schijnen te ontlenen.  Mijn moeder hield van mijn eerste levensjaren een dagboek bij en probeerde minutieus mijn ontwikkelingen zonder vooroordelen te beschrijven.

Ik groeide goed, schrijft ze. “Je bent geboren in de kraaminrichting Carmenta dezelfde waar je broertje Fransje ook geboren is en Dokter Gommers heeft je op de wereld geholpen. Vanuit de Kraaminrichting ben je eerst met Pappa en Mamma bij Oma wezen logeren en daarna zijn we eindelijk in ons nieuwe huis aan de Hoogstraat komen wonen. De eerste dag dat je met Mama thuis was kon Fransje er maar niet aan wennen dat je ook wel ‘ns huilde. Hij begon steeds hard te gillen om het huilen maar niet te horen en dat heeft de eerste nacht ’n mooi concert gegeven. Maar hij houdt nu al erg veel van je en wil je graag even vast houden. Papa denkt dat je al vriendelijk tegen hem wil lachen dus doe je best maar eens.”

Op mijn doopprentje staat de tekst Accipe vestem candidam. Ontvang het witte kleed en draag het onbevlekt voor den rechterstoel van onzen heer Jezus Christus.” En verder staat er dat wij – de ouders – met vreugde en dankbaarheid kennisgeven van de geboorte van onze zoon en broertje Gerard die bij het H. Doopsel de namen ontving Gerardus Antonius Maria. Carmenta lag aan de kop van de Heemraadssingel 119 en in de kamer waar ik geboren schijn te zijn heb ik tegenover Mr Th.J.H. Linssen mijn eerste rechtsgeleerde adviezen opgesteld in tal van strafzaken, want Theo zag in die praktijk een aardige boterham. Dat was destijds op 18 februari 1954 niet voorzienbaar.

Dus daarvan heeft mijn moeder in ieder geval nooit iets gevonden – ze was toen trouwens al enkele jaren dood – maar van vrijwel al het andere dat ik verrichtte om op die kamer die adviezen met dat doel op te stellen integendeel heeft zij haar wangunstig oordeel niet onder stoelen of banken gestoken, al was er soms ook wel iets goeds te melden. Daar was ik aanvankelijk niet van gecharmeerd toen ik dat dagboek in 2024 ging lezen – waarover nog meer – maar nu ook dat stof is neergedwarreld begin ik mij steeds meer af te vragen of voor moeders hoekige desappreciaties toch niet veel te zeggen was en is. Maar ook daar hebben we verder in het geheel niets aan, want dat houdt geen verontschuldigende vrijwillige terugtred in. Ook dat is het euvel met ons leven. Men ziet om, stelt vast dat de voetstappen die men zette weinig prijkelijk zijn. Maar herstel in vorige toestand is onmogelijk. Dat moet die dokter Gommers toch óók beseft hebben.