Accipe vestem II

Vastgesteld moet worden dat mijn geboorte door iedereen die er mee te maken kreeg met grote instemming werd begroet. Dat staat duidelijk in die dagboekaantekeningen. Maar daarin staat ook duidelijk wanneer deze welwillende ontvankelijkheid verdwijnt, niet bij allen, maar voornamelijk bij de ouders die redenen vinden om hun initiële euforie beleidsmatig bij te stellen. Dat blijkt in mijn derde levensjaar te zijn, als wanneer er opnieuw gezinsuitbreiding plaats grijpt die de thuissituatie aanmerkelijk compliceert.

Er komen twee koters bij en die blijken vrij belastend op de omgeving te werken, mede door zekere fysieke defecten. Het wordt daardoor te vol, te rumoerig, te veel taakstellend in huize-Strijards en dat proces zet zich dan exponentieel bij iedere verdere geboorte voort, totdat het thuishonk barstend vol zit met hinderlijke monstertjes die geschapen lijken om mijn moeder alleen maar te pesten. Ze kon er duidelijk allemaal niet tegen. Mijn vader evenmin, maar die vestigde zich, opportunistisch als steeds, voornamelijk buitenshuis. Om daar zich te vertreden, want een man had zijn vertier nu eenmaal als kostwinner verdiend.

Zover is het nog niet. Mijn moeder tjilpt in dat dagboek dat aan mij gewijd is: “Lekkere kleine knul. Want dat ben je van ons. Zo’n lekker hummeltje dat ik je zo zou willen opeten. Je lacht zo vriendelijk en spartelt zo grappig. Je draait je al om en je tandjes staan op doorkomen. Je bent een flinke baby en ook Fransje is dol op je. ’s Morgens als je in ’t bad bent geweest komt Fransje altijd bij je op tafel zitten en dan zegt hij “Kom maar hoor!” en dan houdt hij je stijf vast en gaat hij zitten wiegen en zingen. En ’s avonds als papa thuis is wordt de radio hard aangezet en mogen jullie ieder op een arm van Papa door de kamer dansen. Tot grote vreugde van Fransje. Maar ook jij laat je niet onbetuigd. Je bent pas op Oma’s verjaardag geweest en je hebt zoveel complimentjes in ontvangst moeten nemen dat je zo’n zoete baby bent. Maar blijf het ook.”

Dat laatste heb ik niet gedaan. Integendeel. Ik werd, houd u vast, een vervelende achterhoudende kinloze puber met vele vetpuistjes voorzien van een intriganteske natuur. Daarover zijn, toen dat zich door ontwikkelde, zelfs ambtelijke rapporten verschenen. Die democratisch afgezegeld zijn. Dus zijn ze waar. Mijn moeder zal dit voorzien hebben. Vandaar de weedom op haar sterfbed.