Accipe vestem III

Het dagboek doorbladerend, kom ik erachter dat moeder over mij reeds bij de bevalling een soort scenario had opgezet waaraan ik nooit zou kunnen voldoen. Zoals destijds in een echte doordesemde roomse familie ideaal was, zou ik minstens geestelijke moeten worden. Ook als ik een meisje zou zijn. In dat geval zou ik moeten intreden in een van de deftigere ordes.  Moeder had daar duidelijke voorbeelden van nog uit het Rotterdamse. Een zuster van haar vader, tante Rietje, was zuster geworden van de roemruchte congregatie per Franciscanessen Penitenten-Recollectinen te Etten-Leur, dat zich toelei op middelbaar onderwijs voor meisjes uit de deftige roomse stand.

De professie was daarvan een prachtige bevestiging: professie, de bekrachtiging van de intrede op de eeuwige geloften van kuisheid, gehoorzaamheid, soberheid en verplaatsbaarheid tot nut van de diocese, ad nutum episcopi. Tot het nut van de residerende bisschop. Rietje had dat alles doorlopen en was waarachtig ook nog eens overste geworden van een van de succursaalscholen in West-Brabant die de Orde Dreef. Ze heette nu Eerwaarde Moeder Severa en was een ongenaakbare textielkolom geworden met rinkelende rozenkrans rond het middel.

Toen ik een jongen bleek te zijn, was een analoge loopbaan voor mij voorzien, eveneens bij een deftige orde, waarbij ik mij zou opwerken tot de hogere met klein paars beklede rangen: dus drieëndertig paarse knoopjes in het midden van de toog, een brede paarse sjerp, een koket met paars afgebiesd schoudermanteltje en wellicht ook nog de breed uitwaaierende statiemantel in moiré banen. Daarvan is geen barst terecht gekomen. Dat was mede te wijten aan het feit dat de onzegbare desastreuze revolte startte tegen de kerkelijke hiërarchie die de Nederlandse roomse kerkprovincie inmiddels had weten op te bouwen.

Zulks ongeveer in 1968 tegelijkertijd met de massale studentenopstanden aan de universiteiten, wederom in heel West-Europa. Ik repte al eerder van de stille maar totale implosie van het kerkelijk gezagsapparaat. Ik was daar niet blij mee, maar bleef toch de kerk trouw, terwijl moeder koos voor de socialistische vrouwenemancipatie met veel rellerig geschreeuw in het publieke domein door personen zoals Anja Meulenbelt. Ik zag het alles met lede ogen aan, vooral omdat moeder zich nu ineens met verbijsterende wendbaarheid tegen mijn ecclesiologische opvattingen begon te keren in de spaarzame momenten dat we over het katholicisme in debat raakten – wat we allebei maar zoveel mogelijk vermeden. Omdat er alleen maar bonje van kwam en moeder inmiddels ongeneselijk ziek was. Al mijn geklooi in de kerkelijke rangen verwierp moeder nog wel met kracht. Dat wel. Op haar sterfbed wilde zij van geen priester of sacramenten weten. Het Accipe Vestem van mijn doopbrief werd een onbegrepen kreet. En dan ik ook nog eens te laat geweest met mijn melkgebit, het zindelijk worden, het ontwikkelen van spraakvermogen en sociale redzaamheid. Dat staat ook uitvoerig toegelicht in dat dagboek. Zonder omwegen en zonder therapie.