Wij spreken bij de vroegmiddeleeuwse geschiedschrijving in termen die doen vooronderstellen dat er een territoriaal gebonden rechtsorganisatie is met een exclusief publiek geweldsmonopolie. Een staat. Daarin ligt dan ergens, verwonderlijk en mysterieus verscholen in de nevelen der tijden, het Strijp dat wij herleiden tot de stripe die in 1306 voor het eerst in een akte voorkomt die opgemaakt is in opdracht van de Abt van Sint Truiden die daarin patronaatsrechten definieert. Dat zijn: de bevoegdheden om lagere kerkelijke aanstellingen te doen, ambten die daarbij horen te omschrijven en fiscale aanslagbevoegdheden die daarbij horen te claimen. Hij heeft het daarbij over die stripe. Die ligt echter niet op de zandrug waar eeuwen later een weg wordt platgetreden die naar Zeelst slingert en die wij nog later benoemen tot Strijpsestraat.
Die stripe slaat op een noordelijke gradiënt in het landschap ter hoogte van het Philips-de Jongpark bij het landgoed “De Wielwaal”. Die twee coördinatiegegevens zijn er dan uiteraard nog niet. Maar die bezigt de historiograaf om de hedendaagse heemkundig geïnteresseerde een indruk te geven van een huidige plaatsbepaaldheid. Hij refereert dus aan data die destijds niet bestonden. Hij moet wel, want anders begrijpt de lezer uit 2022 er niets meer van. Die referte is dus een anachronisme. Een plaatsbepaling die destijds niet kón worden gedaan op die coördinatiepunten, want die punten wàren er niet en zeiden die mensen niets. Het zijn dus anachronismen. Uitmiddelpuntige opgaven die destijds geen feitelijkheden waren in de stoffelijke werkelijkheid. Dus: contrafactisch, tegen de historische legenda in.
Ons Strijp met zijn Trudokerk is zulk een anachronisme. Maar die anachronica gaan verder, als we het hebben over koningen of vorsten die Pepinidisch zijn. Ze worden maximaal naar omvang, strekking en historiografische pretentie. Pepinidisch krijgt een juridische, staatkundige en politieke strekking. Dat Pepinidisch betekent dat bovenbazen behoorden tot het tribaal verband dat gevormd werd door een soort roverhoofdman die Pepijn heette. Meestal denkt men dan aan Pepijn van Herstal. Een schoft, genocidicus, matennaaier en machtswellusteling vol arglist. Maar die is daardoor nu beroemd. Hij zou rond 690 een soort soevereiniteitsclaim geldig hebben kunnen maken in de streek rondom Utrecht. Via die beruchte eigenschappen. Maar die bedoelen we niet. We bedoelen – wederom – een intense schavuit lang daarvoor uit het Rijn- en Maasland, waaraan die Utrechtse Pepijn geparenteerd was. Hij dwong machtsaanspraken af in het gebied tussen Schelde en Maas rond 610-620. Hij rustte de ene expeditionaire tocht na de andere uit om westwaarts landen te veroveren. Pepijn van Landen. Hij rotzooide in de achterkamertjes met concurrerende machtswellustelingen heel wat af. En kwam tot een territoriaal compromis waarin ze hun grondgebieden tijdelijk definieerden in wapenstilstanden. Die ze van plan waren te breken op het eigenste moment dat ze militair dachten weer op adem te zijn gekomen.
Die Pepijn is het die tijdelijk bestendig een soort vredestoestand bedingt in de regio waarin ook ons Eindhovense stripe ligt. De voorvader van Arnulf, bisschop van Metz. Zie hierboven. Het was handig, politiek, om te claimen dat je hoorde tot het tribaal verband van deze Pepijn met die Landen. Je bedoelt alle nakomelingsschap van die Rijnlandse Pepijn. Dat claim je. Er is nog geen burgerlijke stand, hou dat even in de gaten. De claim omvat bloedverwantschap in opgaande en nederdalende lijn. En ze mist soms iedere feitelijke grondslag. Maar ze stààt pontificaal in de akten waarmee geopolitiek wordt bedreven. Pepijn legitimeert, al was hij een vuilak, een marodeur en een oplichter op grote schaal.
Die vent was bekend en erkend als soeverein. Hij was gerechtigd tot de brandschattingen waaruit later de Luikse fiscale cohieren zouden ontspruiten in de elfde eeuw. Waarin dat Eindhovense stripe even, zijdelings, genoemd wordt als belastbaar feit. Want: de roversoversten waren echt wel beducht dat hun onderdanen maling aan hun soevereiniteitsaanspraken zouden hebben. Die gingen niet zomaar de schattingen dokken. Het was uit legitimiteitsoogpunt handig als je kon zeggen: ik doe nu, wat de Romeinen destijds ook deden in jullie welbegrepen eigenbelang. Zeker, ik hef belastingen.
Maar daardoor garandeer ik jullie rust, orde en veiligheid in jullie publieke domein. Daardoor kunnen jullie beurtvaart bedrijven en handelsrelaties opzetten. Want daarvoor is nodig dat de koper zeker weet dat de leverantie tijdig, regelmatig en opeisbaar geschiedt. Terwijl de verkoper zeker is van betaling in ruilgoederen. Ik vestig daarvoor politieposten. Op plaatsen, waar de Romeinen dat al deden, je weet nog wel, die Romeinen, die eeuwen jullie handel beschermden. Dat doe ik dus overal waar die Romeinse soldaten hun Nehalennia-altaren achterlieten. In dat stripe bij de Gender is er ook één, gekanteld, bemost en begroeid met klimoppen. Daar komt zo nu en dan een brigadier uit Woensel kijken of er wat loos is. Bij hem kun je klagen. Maar dan moet je wel de schatting betaald hebben. De Pepiniden legden dus hun kantoren bij die altaren, vanaf Heerlen langs de Maas tot aan Cadzand bij de Westerschelde in Zeeland. We hebben het derhalve over een grote regio. Stripe is daarin eigenlijk niks. Maar het gaat wat worden. Rond die steen, waarvan niemand wist wat het was en hoe dat ding er gekomen was. Nogmaals: documenten waren er niet. Omdat niemand kon lezen was dat ook zinloos.