De Ottomanen waren een Arabische stam in het midden van het land waar nu Turkije als staat ligt. Het waren nomaden. Dus strijdbaar. Ze moesten niets van landbouw hebben als expertise die ze zelf uitoefenden. Ze trokken rond ter plundering van de volkeren die zich juist wel die expertise volledig eigen gemaakt hadden. Die waren uiteraard aan akker, weide, huis en haard gebonden, want die expertise kun je alleen letterlijk vruchtbaar maken als je je bestendig vestigt.
Je moet een put slaan om drinkwater te krijgen, liefst uit een zoetwaterbel. Die ligt, zeker in Midden-Azië heel diep en dat vergt een moeizame aannadering. De schacht van de put moet stevige wanden hebben, de wel moet stromend blijven en niet vertroebeld raken door het putten en het water moet effectief getransporteerd worden naar weide en akker. Er moet ook steeds vuur aanwezig zijn in de buurt om de veldgewassen te kunnen koken en bewerken, de opbrengsten uit het vee te braden en eetbaar te houden, de akkers moeten bewerkt worden en daarvoor moet je gereedschappen kunnen vervaardigen.
Nomadenstammen hoeven dat niet. Die ontwikkelen de daarbij behorende ideologie, die rechtvaardigt dat je je voedsel vergaart door sedentaire stammen, die wel agrarische experts hebben, stomweg uit te schudden, hun kinderen te roven, hun vrouwen te verkrachten en belastingen op te leggen, eventueel via gijzelingen inbaar. De Islam biedt bij uitstek die ideologie. Dat geloof impliceert de bereidheid tot geweldpleging tot voortplanting van deze levensbeschouwing en heiligt de middelen. Het is een Jihad, een heilige oorlog. Ze veronderstelt de bereidheid om bliksemovervallen te doen, niets te sparen, de bezette bevolking te knechten en te gijzelen en verder te trekken. De Jihad vergt niet per se dat die bevolking ook bekeerd wordt.
Liever niet: de bevolking moet immers de nomaden onderhouden en hen middelen verschaffen hun tochten en gewelddadigheden systematisch voort te zetten. Pas toen de strijd zo succesvol was geweest dat de nomaden zich óók behaaglijk kunnen vestigen, konden ze bekeringsactiviteiten ontwikkelen. Voor hun eigen veiligheid en effectiviteit van hun bezettingsbewind was dat raadzaam. Daarvoor was noodzakelijk dat eerst een vaste hoofdplaats kon worden gekozen voor de militaire generale staf van deze Ottomanen: Byzantium of Constantinopel. Die plaats had als keizerlijk administratief centrum een grote symbolische betekenis, ze was ook economisch en militair-strategisch van blijvende waarde, want wie die plaats bezat, regeerde over de belangrijke handelroutes lopend via en over de zeeëngtes naar het Verre Oosten. De Dardanellen, de zee van Marmara en vooral de Bosporus. Nadat in 1453 Constantinopel definitief genomen was door de Ottomanen, was het bezetten van het achterland, de Balkan vooral, effectief mogelijk. Consolidatie werd mogelijk. En daarna bekering.
Noodzakelijk was die niet. De bezetting zou immers langzaam aan vanzelf voeren naar sluike vestiging van de ideologie die de veroveringen legitimeerde. Als de ongelovigen immers zouden ervaren, dat ze voortdurend op achterstand zouden staan in het rechtsverkeer, zouden ze automatisch eieren voor hun geld kiezen en zich de Islam eigen maken. Om succesvol aan de beurtvaart, de markten en de centrale ruilhandel deel te kunnen nemen. Daarvoor ondermijnden de Ottomanen de religie van de bezette volkeren door de uitoefening ervan steeds moeilijker te maken. Dat kon door zware heffingen op liturgie en plechtigheden. En door de verdeelde godsdienstige groepen van ongelovige honden – de Grieken, Kroaten, Serven, Bulgaren en Magyaren, Aramezen of Armeniërs en Joden – flink tegen elkaar op te zetten. Deze groepen heten “millets”. Religieuze enclaves. De haatzaaitactiek heet een millettactiek. Ze destabiliseert de bezette naties.
Door te ventileren dat hun levensbeschouwingen onderling onverenigbaar waren. Door de voorstelling dat iedere Kroaat iedere Serf naar het leven stond. Dat iedere Bulgaar eigenlijk erop vlaste iedere Griek te vermoorden. Dat soort reclamewerk deden de Ottomanen kundig. Het werd een onderbewuste cultus op de Balkan. Die door de volkeren daar overgenomen werd. Zodat in 1995 niemand het raar vond dat de Orthodoxe Serven de Mohammedaanse Bosniërs massaal afmaakten onder de ogen van de beveiligingstroepen van de VN. Zo kan confessionaliseringstactiek van overheidswege werken. Een wetsbesluit is daarbij niet nodig. Dat nam de Sultan van Istanbul dan ook destijds niet. Al was godsdienst voor hem wel degelijk een regeringszaak.