Erasmus, die inmiddels door niet-theologische werken een zeker vermaardheid had gekregen als Latijns auteur, die prachtig in klassiek-beschaafd Latijn wist te schrijven dat makkelijk leesbaar en elegant was, kreeg al vroeg in de zestiende eeuw grote belangstelling voor de Vulgaat als talig hulpmiddel om de christelijke heilsleer te begrijpen. Hij schreef in zijn beschouwingen dienaangaande steeds waarschuwend op, dat hij die Vulgaat als mensenwerk beschouwde, als een hulpmiddel voor het christendom om te komen tot een menselijke, ethisch-beproefde, samenleving. Het was een grammaticaal artefact. Zo had Hiëronymus het ook gezien, dacht Erasmus. Het was dus geen bovenzinnelijke boodschap die inééns was ingedaald in mensenlichamen die de heilige geest had uitgekozen als willoze instrumenten. Om gods intentie begrijpelijk te maken, in één voortgezette geïnspireerde handeling, waarbij de schrijvers als het ware in trance hadden verkeerd.
Vanaf het begin af aan, hadden de rapporteurs van het heilsverhaal zitten broddelen, misslagen begaan in teksten, vergissingen gepleegd in persoon, tijd en plaats en de bedoelingen van god en Christus. De Apostelen waren nauwelijks geschoold geweest en hun schrijfvaardigheden waren erbarmelijk geweest. Alleen Lucas had volks-Grieks gekend. Die was nog het meest geschoold geweest, maar zelfs als ambtelijk klerk was hij niet echt ver gekomen. Erasmus begreep heel goed, dat hij aldus tegen veel heilige huisjes aanschopte. De dagverhalen van de Apostelen waren zeker erg laat opgeschreven, lang ná de kruisdood van Christus. En vermoedelijk in een volks-Grieks dat gangbaar was in de Levant dat een soort handelsgebied was geweest van de Grieken uit Europa.
Het was op papyrus gehaspeld door boekhouders, administratieve medewerkers, belastingconsulenten en onderwijzers op de mavo. Later, toen deze boodschappen sociaal trendy werden, kwamen er doorgestudeerde mensen aan te pas die echt hoger onderwijs hadden genoten, maar maatschappelijk niet waren doorgebroken. Die hadden de ergste taalfouten geschrapt, de stelwijzen verbeterd, mooiere woorden ingevoegd en geleerd jargon ingevoegd om de leerstelligheden vatbaar te maken voor intellectualistische praatavonden. Ze hadden ook de syntaxis afgestemd op het Grieks van de hogere standen, want in Anatolië vonden de mensen de strandjutterstaal van de havenlui aan de kusten toch wat plat, ploertig en te recht voor de raap. In Cappadocië was dat nog sterker en in Thessalonica kregen ze daar lachkrampen van. Die hadden daarom de teksten modieuzer opgeleukt zodat ze in Rome ook nog aanvaardbaar waren.
In die sterk verbeterde versies had Hiëronymus ze onderling vergeleken. Hij had ook onderzocht of ze bruikbaar waren voor het staatkundig doel dat paus Damasus, zijn opdrachtgever, had. Die wilde dat de katholieke kerk naadloos en geruisloos het juridisch administratieve apparaat van het Westerse Romeinse Keizerrijk kon overnemen. Met de paus op de plaats van de keizer. En overigens de ambtelijke hiërarchie daaronder, in camouflageteinten langzaam inscharen onder het primaat van Petrus, dat er nog bij de gelovigen bekwaam ingeramd moest worden. Hiëronymus werkte daar heimelijk ook naar toe door redactionele insluipsels toe te laten in zijn authentieke openbaringsteksten dat Christus dat primaatschap had gewild en niet zo’n beetje óók. Erasmus kon je precies opgeven, wáár die invoegsels hadden plaatsgehad door de Griekse oerteksten chronologisch te vergelijken bij die passus.
Erasmus bewees, dat Hiëronymus zijn volkslatijnse tekst op dat Grieks had gebaseerd, maar ook weer met verbeteringen in die vertaalslag. En verder sloot Erasmus niet uit, dat hij zelf niet alle oerteksten hadden kunnen inzien. Er moesten er meer zijn. Zo was het. In de tweede en derde druk had hij ze gevonden, wetend dat hij later op nog meer verrassingen zou kunnen stuiten. Hij had een doos van Pandora geopend door deze vergelijkingen te introduceren en de Vulgaat te relativeren als de enige authentieke bron.
Daarom besloot het Concilie van Trente in 1545 meteen maar dat de Vulgaat van Hiëronymus de enige echte tekst was. Geen andere mocht in aanmerking komen. Gelovigen mochten de Vulgaat alleen lezen met ontheffing. Het Concilie ging uit van de tekst die Erasmus in 1515 had laten drukken. Dat zei het Concilie er niet bij. Want Erasmus had deze tekst ter vergelijking gebruikt voor zijn Griekse, opgevend dat die ook nog onzekerheden vertoonde. Het debat was dus open. Dat bleef nu zo. Door Erasmus. De leer werd daardoor onzeker. De kerkelijke administratie met haar hiërarchie óók.