Erasmus Graecus

Het bleek voor Erasmus een geweldige openbaring. De sacrosancte Vulgaat was gebaseerd op vóórliggende bronnen uit het klassieke Grieks. Dat Grieks was niet te vergelijken met het in de vijftiende eeuw gangbare Grieks. Er waren kennelijk bronnen waaruit Hiëronymus had geput: teksten vóór de vijfde eeuw. Gesteld in het Grieks dat gesproken werd destijds in De Levant, de oostelijke oksel van de Middellandse Zee. Dat, wat destijds gangbaar was in de grote havenstad Efese. En dat ook in het enorme eilandenrijk werd gesproken door de bovenklasse. Dat Grieks leerde Erasmus kennen in Deventer.

Want daar, in dat aardige Hanzestadje aan de Gelderse IJsel,  werd die bebronning van de volksbijbelteksten gewoonweg aanvaard als werkhypothese. De Vulgaat was bijeen gecomponeerd door Hiëronymus uit dat soort oerbronnen. Maar die bronnen kwamen neer, dat gaf die kerkvader ook ronduit toe, op allerlei overschrijfsels op papyrus door geleerden die elkaar de authenticiteit van hun teksten óók weer hadden betwist. Er waren destijds hele stammenoorlogen geweest over de intellectueel juiste en integere inhoud van deze overgeleverde teksten. Op de eerste plaats hadden de copiïsten vaak hun modaliteit van algemeen beschaafd klassiek Grieks in de regio gebezigd bij het overschrijven. Ze hadden andere teksten als subdialectisch opzij gelegd, verbeterd, van stel- en stijlfouten ontdaan.


Ze hadden vervolgens de aanvaardbare teksten voorzien van – vaak nogal eigendunkige – verbeteringen: kennelijk vonden ze dat de copiïst die zij volgen wilden didactisch de strekking van de over te brengen tekst niet goed had aangevoeld. Intuïtief hadden ze gods finale bedoeling trachten onder te brengen in gangbaarder, moderner bewoordingen die destijds in de mode waren. Dat was een te prijzen intentie van die copiïsten, maar het blééf toch mensenwerk. Dus imperfect werk. Het hoefde geen intellectuele valsheden op te leveren. Maar soms had de copiïst wel degelijk aanvullingen gepleegd met het oogmerk de doelstelling van de heilsboodschap politiek wat te verleggen.


Zodat de kerkgemeenschap zich beter kon manifesteren binnen de historische geopolitieke verhoudingen van het moment. Zo kwam Erasmus er, door loutere tekstvergelijking, achter dat de bronnen nogal uiteenliepen. Er was heel wat ondeskundig aangeknoeid. Maar nog vaker was er een aanvulling, weglating of wijziging gepleegd die in de te copiëren tekst een beoogde materiële verandering naar strekking gaf. Dat obsedeerde Erasmus sedert zijn Deventer schoolgang steeds meer. De Bijbel was geen exterieure goddelijke dienstregeling voor de heilsgeschiedenis van de mensheid, maar een voortgezet prozaïsch verhaal dat steeds verschillende narrativiteitslijnen volgde. Die kwamen samen, als gold het uiteenlopende dienstregelingen voor een en hetzelfde beurtvaartraject, zoals bij de Hollandse watergangen voor de platbodems tussen Rotterdam, Delft, Delfshaven en Amsterdam.


Dat inzicht wies bij Erasmus. Naarmate hij méér vóórliggende Griekse teksten aangereikt kreeg uit verschillende bibliotheken. Dat kreeg hij pas voor elkaar toen hij een zekere naamsbekendheid had verworven. Toen waren bibliothecarissen bereid deze beroemde letterkundige, die prima vloeiend Latijn schreef, hun kostbare manuscripten tijdelijk uit te lenen. Erasmus definiëerde heel nauwkeurig de verschillen tussen die oerteksten. Hij gaf aan, dat er nogal wat was afgebroddeld voordat Hiëronymus zijn Vulgaat aan de paus deed toekomen. De kerkvader gaf dat toe. Hij had, schreef hij zelf, niet anders verwacht. Hij dacht zelf ook flink wat misslagen te hebben begaan. Hij had verschrikkelijke haast gehad om aan de codificatie-eis van Damasus te voldoen. En hij had ook best geweten dat sommige oerteksten die hij had gebruikt kwestieus bleken.


Hij had zijn best gedaan, maar zijn product kon niet in ieder opzicht de toets van de linguïstische vergelijkingen die op deze bronnen konden worden losgelaten doorstaan. Hij had toch dóórgebeten, rapporteerde hij eerlijk, omdat zulks in het tijdelijk belang der Christenheid was en in overeenstemming met de behoefte van de paus om het primaatschap van Petrus beter te rechtvaardigen. Hij kón juist daarbij gedwaald hebben. Dat legde Erasmus overduidelijk vast bij zijn inleiding van zijn nieuwste bijbelvertaling in het klassiek Grieks in 1519. Heel erg duidelijk. De Bijbel was een resultante van doorgaans goedbedoelde overlevering. Maar uit de hemel nedergedaald als een stellig proza dat god mondeling had gedicteerd, was het niet. Dat nu was ketterij. Zo zag Rome dat. Daarmee maakte Erasmus zich uiteindelijk onmogelijk. Daarom kon hij geen prelaat worden. Hij werd een onderbetaald pastoortje van het Engelse Bolington. En dat was dat.