Durk

Het geval van Dirk Jan de Geer (1870-1960) had het NAB moeten leren dat artikel 119 van de Grondwet steeds een dode letter is geweest. Dirk was lid van de Christelijk Historische Unie. Hij gold als financieel expert. Hij was enkele malen minister van Financiën en in 1926-1929 premier. Hij werd in 1933 minister van staat. Een pracht-loopbaan. Maar geen indrukwekkend man. Een pietluttige boekhouder. Die zijn vaak nuttig. Maar ze gewagen doorgaans niet van brede transcendente visies. Die zijn politiek ook niet zo gewenst. In 1939 veroorzaakte Colijn door een onberaden formatie een kabinetscrisis. De Geer volgde hem op. Aan de vooravond van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

De Geer had nooit veel begrepen van internationale verhoudingen en zeker niet van de Nederlandse neutraliteitspositie daarbij. Dat kwam toen wel wat navrant aan het licht. De Geer reageerde als een hysterische wasvrouw bij de dorpspomp als die neutraliteit in het geding kwam. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 inderdaad slapend Nederland binnenvielen was die neiging van De Geer nogal hinderlijk. Er was met hem geen land te bezeilen. Hij zat als een mokkend kind in de zwaar gebetonneerde schuilkelder van het departement van handel en nijverheid aan de Bezuidenhoutse weg. Hij verzette zich tegen ieder voorstel. Hij meende dat men maar dadeloos moest afwachten totdat het schieten, dat toch helemaal niet mócht, ophield. Dat was niet naar de zin van andere bewindspersonen, die dachten dat men maar naar Engeland moest vertrekken.

De Geer hompelde er maar zachtjes scheldend achteraan. In Londen zat de Koningin al. Het was geen hartelijk treffen, want Wilhelmina had inmiddels wel in de smiezen dat Dirk – door haar hardnekkig ome Durk genoemd (uiteraard achter de rug van de verwezen premier) – niet blaakte van strijdlust. Nu stond in de Grondwet in artikel 21 dat in géén geval de zetel van de regering buitenslands mocht worden geplaatst. Dat artikel stond in die Grondwet omdat Stadhouder Willem V wel naar Londen was gegaan toen het gevaarlijk leek om in Den Haag te blijven, omdat de revolutionaire Fransen de Stadhouder in persóón de oorlog hadden verklaard.  Dat vond Willem akelig. Dat hoorde niet bij zijn baan.

Engeland zag hem graag komen. Het liet hem een document tekenen waarin hij alle koloniën en overzeese bezittingen overdroeg aan Zijne Meest Brittannische Majesteit Koning George III. Die wist er wel raad mee. Weliswaar gaf hij in 1813 op voorstel van zijn kabinet deze gebieden grotendeels weer terug aan Willem I, maar toch onder bezwarende voorwaarden en met het voorbehoud van de suzereiniteit van het Huis Hannover waartoe George behoorde, die deze moest uitoefenen ten genoegen van Whitehall. Nederland moest het teruggegeven gebied bezigen als wingebied ter versterking van zijn nationale defensie. Het moest een makkelijk mobilisabel volksleger oprichten en een bestendige adequate militaire koloniale marine. Daar kwam niets van terecht.

Maar Whitehall bleef steeds hameren op deze voorwaarden en Den Haag hinderlijk aanwijzingen geven bij het beheer. Daarom het verbod van artikel 21 op de dislocatie van de regeringszetel. Géén Nederlandse regeringszetel binnen het bereik van een vreemde mogendheid. Zeker niet de Britse.  Waardoor Nederland eigenlijk zijn koloniale macht zou moeten uitoefenen in overeenstemming met Whitehall. Had De Geer dit voorschrift geschonden? Zeker. Was dat inconstitutioneel? Zeker. Was dat van rechtswege het geval? Zeker. Was dat dus een aanslag op de grondwettige regeringsvorm? Zeker. Zou dus verwijzing naar de Hoge Raad moeten geschieden krachtens een besluit vanwege de Koning? Zeker.

Maar in juni 1940 tot en met juni 1941 waren bijna alle Nederlandse ministers van mening dat Nederland eigenlijk met Hitler maar een wapenstilstand moest sluiten. Zodat de regering snelstens naar Den Haag kon terugkeren. Pas toen Hitler Rusland binnenviel in de zomer-1941 begonnen enkele ministers daaraan te twijfelen. De Geer had dat idee van die wapenstilstand al meermalen ter tafel gebracht. Niet tegenover Wilhelmina. Hij keek wel uit. Maar binnen de raad had hij daarover al menig keer een verhandeling gehouden. Waarin hij zakelijk beredeneerd stelde dat Duitsland blijvend de hegemonie had over Het Content en dat iedereen die dat betwijfelde gek was. Churchill incluis. Wilhelmina ontsloeg Durk in augustus 1940. Wegens dat defaitisme. De Geer kreeg een sinecure in Nederlandsch-Indië aangesmeerd. Hij ging scheep. Stapte te Lissabon af aan wal. En ging naar Nederland.

In mei 1945 was dus de kwestie; wat nu gedaan met de Geer, die zat te genieten van zijn avondrood in Soest. Uiteraard was dat een zaak ter verwijzing conform artikel 119 Grondwet. Naar de Hoge Raad ermee. Die Hoge Raad had zich overigens flink in diskrediet gebracht. Hij had de wetsbesluiten van de bezetter gelijke verbindende kracht toegedicht als Nederlandse wetten in formele zin: algemeen verbindende regelingen, in gemeen overleg met de Staten-Generaal vastgesteld en afgekondigd conform de bijpassende procedure. De Raad was tijdelijk even geschorst. Maar hij bestond nog wel. Dus: voor een bijzondere kamer daarbinnen ter berechting van De Geer was slechts een benoemingsvoordracht van tien raadsheren nodig. Maar daar voelde niemand voor.

Want De Geers visie over de positie van Duitsland was destijds onder de ministerraad gemeengoed geweest en ook de topambtenarij die mee was gekomen naar Londen had dat Realpolitik van klasse geoordeeld. Dat zou De Geer natuurlijk nooit voor zich houden bij die bijzondere kamer, in het openbaar oordelend op verwijzing. Bij een verwijzing naar een Bijzonder Gerechtshof, waarbij het Openbaar Ministerie zelf de tenlastelegging kon formuleren waarbuiten dat Hof nooit zou mogen gaan onderzoeken wat er in Londen feitelijk was gebeurd, kon het onderzoeksthema dat aan de bijzondere rechter voorgelegd zou worden flink beperkt en gemanipuleerd blijven, waarbij de gesties van ministers, raadadviseurs en experts buiten beschouwing konden blijven.

Maar dat moest de persoon van de Openbare Aanklager dan wel borgen. Die werd gevonden in de zwager Nico Snikkel van de oorlogspremier Pieter Sjoerds Gerbrandy, die altijd bonje had gehad met De Geer, vooral met betrekking tot diens voorstellen over de redactie van een mogelijke sondering van Hitler over een wapenstilstand Nederland/Duitsland. En als nu de president van dat gerechtshof ook nog een rabiate vijand was Durk, konden de ministers en die ambtenaar weer rustig op beide oren slapen. En aldus geschiedde. Kent het NAB dan de geschiedenis niet?