- Sedert 1844 is er nooit ook maar een begin gemaakt met de strafrechtelijke verwijzingsprocedure ingevolge artikel 119 van de Grondwet. Terwijl dat toch zo’n waarborg heet te zijn voor de constitutionele legitimatie van uitvoeringsdaden vanwege de regering. Nog nooit heeft de Tweede Kamer enig besluit daaromtrent ook maar willen amenderen. Was daar geen aanleiding toe? Een lid van de Raad voor de Rechtspraak heeft het bestaan om te zeggen dat uit het feit dat al die jaren noch een procedure heeft gelopen ingevolge artikel 119 noch een ingevolge artikel 116 – waarbij de Kamer een volksvertegenwoordiger verwijst naar de bijzondere kamer bij de Hoge Raad ter strafrechtelijke afdoening – wel bewijst hoezeer Nederland een stabiele rechtsstaat is. Er was aan deze buitengewone procesgang voor een staatkundig forum privilegiatum gewoonweg kennelijk geen behoefte, aldus dit lid.
Er was geen casus die ervoor in aanmerking kwam. Kon je eens zien hoe integer de leden van regering en volksvertegenwoordiging waren. Tegelijkertijd bestond dat lid ook nog eens te beweren dat daarom evenmin veel behoefte was aan een modernisering van de revisieprocedure in strafzaken ex artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Zeker niet aan een verlaging van de vereisten om deze herziening aan te kunnen vragen met enige vrucht. Het was, zo stelde dat lid, gewoonweg nooit echt nodig. De Nederlandse rechter was zo integer dat bijna nooit iets aan te merken was op diens bewijsredeneringen, strafbaarverklaringen en aansprakelijkheidsstellingen.
Het mocht wat. Sedert bijvoorbeeld de resultaten van DNA-onderzoeken hun intreden deden in dergelijke bewijsredeneringen is juist gebleken hoe vaak de rechter in strafzaken dwaalde en zulks vaak ook nog onverschoonbaar. Al is dat laatste geen criterium bij de beoordeling van de gegrondheid van een herzieningsaanvraag of de ontvankelijkheid daarvan. En hoe vaak de rechter vast zit in gestandaardiseerde syllogismen betreffende het daderschap, de schuldvormen en de verwijtbaarheid. Waarbij een statistisch deskundigenoordeel ook nog vaak een nefaste rol speelt, omdat bij dat statistisch bewijs vaak gegrond is op een volstrekt verkeerde selectie van de daarbij te bezigen data.
Er waren, voor wie onze parlementaire geschiedenis enigszins tussen de oren heeft zitten, juist heel veel casus die in aanmerking hadden moeten komen voor de catharsis die de procedures uit de twee genoemde grondwetsartikelen oplevert. Ter reiniging van de rioolleidingen van ons staatkundig leven. De Lintjes-affaire, waarin Abraham Kuyper verstrikt raakte: de ARP-voorman verkocht hoogstwaarschijnlijk koninklijke onderscheidingen ter spekking van de kas van zijn partij. De affaire-Simon de Graaf, de minister van Koloniën, die de Tweede Kamer bezwoer dat hij de Koninklijke Shell géén monopolie had gegund op olieboring binnen de Nederlandsch-Indische Archipel. De Affaire-Ries, waarbij een thesaurier-generaal volkomen ten onrechte van homoseksuele ontucht werd beschuldigd met goedvinden van de minister van Financiën Oud, omdat de man een te zelfstandig oordeel bezat in de kwestie of Nederland nu wel of niet de Gouden Standaard moest handhaven. De bemoeienissen van de minister van sociale Zaken Romme met de werkverruimingen die hij afdwong bij werklozen die hij wilde plaatsen in de Duitse oorlogsindustrie, terwijl deze steuntrekkers daar principiële bezwaren tegen hadden.
De handelingen van minister van Economische Zaken van Aardenne in de RSV-schandalen waarbij hij de Kamer structureel desinformeerde over de levensvatbaarheid van de ondernemingen die aan het subsidie-infuus lagen en bleven liggen. Ik noemde in de bovenstaande Blogs nog andere. Nu kan men zeggen: ja, maar de politieke verantwoordelijkheden, die zijn toch altijd wél geactiveerd met de sanctie dat de bewindspersoon die zich aan Kamertjeszonden had vuil gemaakt moest aftreden? Het antwoord moet zijn, dat ze daarna en desondanks kort daarop weer konden weerkeren. Zoals Van Aardenne. Of Kaag zelf.
Die dan toch maar als minister van Buitenlandse Zaken geen leiding nam inzake de afwikkeling van de evacuatie van ambassadepersoneel en andere (oud-)medewerkers bij de val van Kabul in Afghanistan. Met totale chaos tot gevolg. Waarover Kaag geen adequate info wilde en kon verstrekken. Ze trad wel af als buitenlandminister. Maar kwam daarop meteen weer terug als minister van Financiën in een aansluitend kabinet Rutte. Ze verschoot niet alleen maar van kleur. Ze werd nog vicepremier óók. Met nieuwe gebrekkigheden van dien bij haar coördinerende taakstellingen. Dat kan toch allemaal nooit de bedoeling zijn geweest van een systeem dat gebaseerd is op de idee dat bevoegdheden ook aansprakelijkheden impliceren. Die geldig moeten worden gemaakt. En blijven.
Kan iemand die het parlement structureel minacht gewoon maar staatkundig van ambt naar ambt blijven hoppen? Noem het de nieuwe bestuurscultuur. Die Kaag beloofde. Het NAB vindt dat deze aansprakelijkheden niets voorstellen. Bij deze stand van zaken, dan.