Erasmus: vir unius libri

Erasmus zat in mijn jeugd bepaald niet bij de pakken neer. Hij zwierf. Door de puinen van de platgebombardeerde stad. Zijn beeld stond opeens op de Coolsingel. Tussen de hijgerig drukke kooplustigen die zich van winkel naar winkel spoedden. Maar op een gegeven moment had de getabberde geleerde daar genoeg van. Hij stond ineens, duif op het hoofd, bij de brede toren van de stadskerk De Laurens. Daar leerde ik hem goed kennen. Want wij woonden om de hoek op de Hoogstraat. Daar was hij, aldus mijn opa-Gerard, destijds ook geboren, ter hoogte van de derde travee in de Oude Kerksteeg in een heel klein huisje. Daar staat nu ook een monument dat aan die baring moet herinneren: een soort getegelde onbegrijpelijke herdenkingsbadcel, waar je tevergeefs naar douchekop en waterleidingmontuur speurt. Die was er, toen ik kleuterde, niet.

Op de badtegelingen staan teksten uit de boeken van Erasmus, verwijzingen naar diens bewogen loopbaan en stervensstonde te Bazel. Allemaal in de schaduw van de zuiderbeuk van de Rotterdamse stadskerk die destijds nog voornamelijk zwartberoet in de steigers stond. Want véél was er niet van het bedehuis overgebleven na de immense brand die het Duitse bombardement van 14 mei 1940 had teweeggebracht. De muren stonden nog krom ervan. Het werd allemaal wel gerestaureerd. Maar dat zou nog jaren duren, geen mens wist hoelang. Het geheel weerspiegelde weer een onbegrijpelijke werkelijkheid.

Pater Leopold naast een wieg die hij als illustratie van gods bedoeling bezigt en Erasmus te Rotterdam.

De toren sloeg wel dreunend de uren af die het uurwerk daar in de derde geleding aftelde en dan fladderden de duiven wiekend een tijdje poepend rondom de toren, ook Erasmus’ beeltenis van hernieuwde witlagen voorziend. Erasmus sloeg steeds blanker uit en was op den duur nauwelijks meer te herkennen. Erasmus, dat had moeder gezegd, sloeg bij het hele uur een bladzijde om van de zware foliant die hij schuinsweg voor zich torste. Erasmus was de man van het Boek der Boeken. Vir Unius Libri.  Als hij het klokwerk hoorde slaan, deed de geleerde dat omslaan razendsnel, je moest goed opletten want het was zo gebeurd. Natúúrlijk zag ik dat de beroemde geestelijke zulks deed, want als moeder iets zei, geloofde ik het.

Dat is lang zo gebleven, tot schade van mijn levensgang. Want mijn moeder wist alles. Waar zij niet van gehoord had, dat bestond eenvoudigweg niet. In Rotterdam klopte dat wellicht, maar in Eindhoven, waarheen wij ijlings verhuisden in de zestiger jaren ging dat, zo moest ik teleurgesteld vaststellen, doorgaans in het geheel niet op. Daar bleek dan ook dat Sinterklaas niet bestond. En dat de pastoor ook de plank nog al eens ver missloeg. Ik ging daarom ook aan Erasmus twijfelen. Want wat had die vent eigenlijk gedaan, dat hij een beeld ter nagedachtenis had gekregen? Wel, aldus moeder, Erasmus was een grote heilige geweest. Hij had bewezen, dat Jesus had bestaan en dat hij Hebreeuws had gesproken. En dat hij aan de lopende band wonderen had gedaan. Protestanten geloofden dat niet, maar Erasmus had ze de oren duchtig gewassen. Dat kon hij, want hij was een Augustijn geweest. En die wisten er alles van. Van alles, ook dat nog.

Dat zou ik nog wel leren, maar verder moest ik niet zo zeuren. Er zaten ook Augustijnen in Eindhoven in een klooster en daar werden ook Erasmussen opgeleid. Niet aan de lopende band. Maar toch veel. Eén ervan kwam veel op de televisie. Als ik echt braaf bleef, mocht ik daarnaar bij de buren gaan kijken, want die man sloot de dag af op hoogheilige wijze. Hij heette pater Leopold Verhagen en had wit haar, een vriendelijke Brabantse stem met veel zachte gee’s en een doordringende blik, die, als de Katholieke Radio-Omroep de avondbeurt had, met diepzinnige overwegingen over het Al en het Hier-en-Nu in de late avond de kijker vertelde wat God de komende weken vóór had. Net als Erasmus, alleen deed die dat in het Latijn en niet via de televisie en ook niet met gegoochelde poppetjes, gekookte eieren, bestekgerief, kevers en witte muizen, waarvan de pater zich ter illustratie placht te bedienen. Maar toch héél erg goed en heilig, dat zou ik nog wel leren als God dat goed vond. God vond nog veel goed in die dagen, maar verwarrend was het wel.