Plotseling ontvalt de familiekring de vertrouwde gestalte van tante Gon Hafkenscheid. Ze was er altijd bij. Met ogen, glimmend van levenslust. Welmenend. Vertrouwend op Gods onpeilbare heilsgeschiedenis. Waar de familie deel van uitmaakte. Wat dacht u dan? Zo was het geloof van haar vaderen geweest.
Dat verloochende Allegonda Geertruida Maria Hafkenscheid-Willemsen nimmer. Daar maakte Gon dan ook verder geen punt van. Want dat was nodeloos moeilijk doen. En daarvan hield Gon niet. Ze was deel van deze stoffelijke schepping en ook die deelname was bedoeld en doelgericht, zoals alles wat historisch voorhanden was en geweest was en nog zou zijn. Daarom aanvaardde ze dankbaar haar leven, haar lot, en haar Christus als reisgenoot. In deze en in alle tijden, per omnia saecula saeculorum. Zo baden wij, rooms-katholieken, steeds weer in de kerken: door Christus, de eniggeboren zoon, onze heer, door alle eeuwen der eeuwen. En zo geloofden wij. Zo vanzelfsprekend was dat.
Gon leidde als dirigente een parochiekoortje. Dus hoe vaak moet ze dat niet ten gehore hebben gebracht, meestal als onderdeel van de Missa De Angelis? Veertig jaren lang. Totdat de kerk waar haar koortje zijn kunnen ten beste placht te geven aan de eredienst onttrokken werd en vervolgens schielijk afgebroken. Gon zong door. Ook dat Credo en dat Gloria. Een Ereprijs aan God, haar Schepper en leidsman. Onophoudelijk. Daaraan ontleenden wij oorspronkelijk als katholieken toch ons levensoptimisme zonder nadere randvoorwaarden. En daarmee sloten wij onze tijdgenoten in. Zonder onderscheid. Zonder de maat te nemen. Je hoort in dat Gregoriaans de deemoedige aanvaarding van dat leven, zijn gang en het feit dat het een torso moet blijven zonder laatste oordeel.
En is dat oordeel uitgesproken, dan bruist een glorievolle juichende aanvaarding ervan door in het onverwoestbaar credo. De geloofsbelijdenis en belevenis, in die typerende ritmische cadens van het Volksvesperale. Jan stemde ook brommerig in, Jan, haar echtgenoot. Omdat hij Gon haar goddelijke gang gunde. Een gang die hij als oprecht en overtuigd Marxist niet wilde gaan. Maar die hem niet weerhield toch met Gons Credo in te stemmen met brede galmen. En zo zullen zij vereend, zoals het overlijdensbericht ons voorhoudt, ultiem verenigd zijn. Daar waar geen oog ooit blikte, geen geluid verontrustte, geen afzonderlijke oordeelsvelling bestaansrecht had of kon bezitten. Omdat, zo simpel is dat, God het ons zo bestemd heeft. Dat wist Gon als geen ander.
Gon was ook haar hele leven gids in de dierentuin bij Arnhem. Alles wist ze van wat daar leeft en bloeit. Met haar vriendelijke uitstraling en stemgeluid bracht ze de verschillende biotopen tot leven, tot stichting van alleman die daarom vroeg. Dat waren hoogtepunten in Gons leven dat gaaf, goed en vlekkeloos was. Slechts weinigen is het gegeven zonder kleerscheuren door het leven te komen. Maar Gon deed meer dan dat. Ze kwam als dappere leidster van een achterhoede tot volle ontplooiing in deemoedige gelatenheid gepaard aan welwillende aanvaarding van de defecten van het menselijk leven. Een welgedaan bestaan. Mooi is dat.