Het werd een geruchtmakende arbitrage bij mij thuis aan de Brink 572 te Loosduinen. De dames hadden een scheidsgericht opgericht dat zou beslechten wie te dezen de beledigde partij zou zijn: Hetty of Gerard. En wat dan de schadecompensatie van dien zou moeten zijn, of herstel in vorige toestand mogelijk ware en huwelijksbeloften wellicht civielrechtelijk afdwingbaar. Ik moest de catering verzorgen. De zitting duurde lang met vele verdagingen. Maar de dames kwamen er toch uiteindelijk niet aan uit. Ik werd wel verklaard tot een vijand van het menselijk ras – hostis generis humani in de zin die Huig de Groot daaraan placht te geven – maar toch besloot de vierschaar dat ik niets wezenlijks belóófd had dat tot het altaar zou moeten leiden. Dat ik echter persona non-gratissima zou zijn tot in de eeuwen der eeuwen aan het Plein lag voor de hand.
En ik besloot deswege maar te dingen naar een rechtersplaats bij de arrondissementsrechtbank te Den Haag, ik was er al enige jaren plaatsvervanger dus dat ging in een moeite door. Veel zin had ik er niet in, maar de wangunst die mij zo nu en dan gewerd in de catacomben van het voormalig ministerie van Justitie aan het Plein beviel mij ook in genen dele. Al hadden mijn Bossche ervaringen – zie hierboven – mij ook wel duidelijk gemaakt dat het klimaat van een rechtbank mij niet echt zou bevallen. En zo bleek ook al aanstonds te Den Haag. Gezellig was het er niet, in de opleidingskamer, er waren vrij veel vreemde streken in het spel om bij het presidium in het gevlei te komen, waardoor een benoeming versneld kon worden. Maar dat heeft mij nooit gelegen. Begrijp mij goed. Ik zou het zeker flikken, zo’n streek.
Maar de handigheid is mij niet gegeven. Dat is steeds mijn probleem. Anderen kunnen deze streken beter vruchtbaar aanwenden en daarom heb ik ook zekere zwarigheden met betrekking tot het systeem van gematigde coöptatie, waarmede rechters feitelijk onder elkaar bedisselen wie er collega met stip en bef mag worden. Je krijgt dan mensen die instinctmatig aanvoelen wat op dat moment de geijkte trend is en die dus een kameleonmachtig vermogen hebben om iedere kleur aan te nemen die de omgeving op opportunistische overweging voldoende camouflage-achtig vindt. Een betrekkelijk luxe bestaan is dan verder voor het leven verzekerd, dat is waar, maar of het de neutraliteit en onpartijdigheid van de zittende magistratuur bevordert, dat waag ik ernstig te betwijfelen. En het veel besproken zelfreinigend vermogen van de rechterlijke macht komt het stellig niet te stade. Dat is er dan ook niet. Inmiddels had Jan Remmelink, die ik al eerder te dezen opvoerde, mij bij verschillende gevoelige personeelsaangelegenheden ingeschakeld uit hoofde van zijn ombudsfunctie binnen de rechterlijke organisatie. Daar had ik mijn handen vol aan. Ik zat voornamelijk in het archief, in de kelder, brisante dossiers te bestuderen. Onttrokken aan de directe sociale omgeving die niet meer wist dat ik ooit had bestaan. Ik leidde het bestaan van “Il pipistrello”, de mannetjesvleermuis die even voor de deemstering komt rondwieken om wat voedsel te vergaren. Deze benaming krijgt de onechte zoon van de bisschop van Todi in Umbrië die zich maatschappelijk insgelijks opstelt. Het is een mooie trilogie-roman van de ooit befaamde schrijver Johan Fabritius, waarin de vledermuisman treffend wordt gevitaliseerd. Ik had dus in mijn schemerspelonken kunnen blijven, denk ik. Gezellig was het zeker, want in dat archief kwam ook een pronte Hollandse medewerkster van het wetenschappelijk bureau voor fiscale doelen. Zij had vernomen van mijn relatie met Hetty. Ze besloot, nu dat toch niet doorging, dat ik wel wat was voor haar, want ze zat tijdelijk zonder vent. Ze maakte er duchtig werk van en wist in veel opzichten krachtig van wanten. Ze gaf mij wel te kennen, dat ik vermoedelijk meer geschikt was als huisman. Ook zij kwam veel op bezoek aan De Brink. En ontmoette uiteraard mevrouw Haanstra. Ik zag de schokgolf van haat door de luchtlagen trekken, diep het Westland in. De horizon, waar men de Noordzee zag liggen als een blauw waas bij helder weer boven monster, trilde ervan. Ik scheen inzet te zijn van deze atmosferische ontwikkeling. En deswege begon ik mij steeds duidelijker rekenschap te geven van mijn defecte persoonlijkheidsstructuur, aangezien het positieve jurisdictieconflict dat zich thans ontwikkelde gebaseerd was op de hypothese dat ik zelf geen enkele wilsbekwaamheid bezat. Ik heb destijds vaak in de spiegel staan kijken van de badkamer. Grimmig kijken hielp niet. Verlegen kijken evenmin. Als Hond kijken óók niet. Er was niet veel aan te doen. Ik zou dat steeds vaker ervaren. Maar eraan wennen, dat doet men niet.