Hedendaagse analogie

We zagen deze rector, Dr G. Knuvelder, soms wel eens in de centrale hall bij de grote glas-in-lood vestibuledeuren staan. Hij stond dan gehinderd en afstandelijk te staren naar de hem kruisende leerlingenrijen. Tot het nieuwe lessysteem behoorde dat de klassen niet ieder afzonderlijk een eigen lokaal hadden. De klassen werden geacht zich na ommekomst van de eerste les te spoeden naar de lokaliteit waarin zich de volgende expert bevond die hen in zijn specialisme zou onderrichten. Die expert werd verondersteld zich te bedienen van speciale didactische hulpmiddelen. Die waren vaak van elektronische aard. De leraar Engels had een bandrecorder, een microfoon, een grammofoon ter beschikking, de leraar biologie een filmprojector met scherm, die van godsdienstleer verschuifbare wandkaarten. Zo hadden velen eigen utensiliën van de school gekregen, ook de leraars klassieke talen die verondersteld werden meer aan historiografie te doen.

Er kwam niet veel van terecht, omdat de leraars toch niet echt goed met de aangereikte apparatuur het hunne konden doen, ook al omdat de ondersteunende elektriciteitscontactpunten ontbraken. En verder waren de dames en heren knap onhandig. Vele kortsluitingen ontstonden. Tot vermaak van de leerlingen vaak. Dat ondermijnde de autoriteit van het onderwijzend personeel wel. Maar dat ondermijnde zelf ook die gezagswerking. Omdat het vaak jeugdig ging acteren, probeerde hedendaags te praten in het jeugdjargon, vaak niet bestand bleek tegen de erotische provocaties van de uitdagende meiden en volstrekt belachelijke lompen frequenteerden die hun leeftijdscategorie volkomen mispasten. De leraar Latijn was altijd in stemmig krijtstreepkostuum verschenen, driedelig. Maar ineens had hij zich vermomd als Paulus de Boskabouter, compleet met vreemde puntbaard en gekke gele schoenen met brede veters en kwasten. De leraar wiskunde had een Palestijnenshawl om het bolle hoofd en die van Duits een krullerige rode baard waarin zijn speekselspatten bleven flonkeren tot laat in de middag.

Ze gaven ook aan dat ze maatschappijbevestigend werkzaam waren, dat ze een lul waren, dat ze het niet konden helpen en dat hun vakken sociaal irrelevant waren. Dat verhoogde hun prestige geenszins. De priesters onder hen waren het ergste en trachtten persistent de reeds genoemde christelijke zeemeeuw Jonathan Livingstone na te doen en liepen met de leerlingen de Pax Christi-voettocht tot blaartrekkens toe uit, waarbij ze gaandeweg tot moeizaam te vervoeren patiënten veranderden, die zich moesten vastklampen aan de doorgewinterde woudlopertjes die dertig kilometer per dag een makkie vonden. Ze ondergroeven hun eigen hiërarchie en positionering ook nog eens door op de halteplaatsen te veel ondergistend bier te drinken in de brandende voorjaarszon en dan handtastelijk te worden jegens meiden die overduidelijk gegeneerd werden en soms de docent van zich af moesten slaan. De docent, eenmaal verhit op dreef, liet zich zulks niet wedervaren. Hij bleef, ten overstaan van de troepen, aamborstig aandringen op vervulling van bepaalde erotische wensen, waarbij zoenen nog één van de onschuldigste bleek te zijn. Tot afgrijzen van sukkels als ik die deze opbruising bij deze oude rakkers niet hadden durven en willen veronderstellen. Maar merk aan, dat deze leraars op dat moment vaak krap dertig waren, terwijl de meiden zeer korte sportbroekjes droegen die de wulpse bilpartijen glanzend omspanden terwijl elders plechtige psalmen werden ingezet. Thuis mochten deze mannetjes bij hun belegen voortijdig verouderende vrouwen niets. En hier scheen de boel voor het grijpen te liggen. Terwijl op de verrekijk de VPRO (Vrijzinnig Protestantse Radio-Omroep) in programma’s als “Hoepla” en “De Barend Servet Show” garandeerde dat moderne meiden er altijd en overal wel pap van lustten en eigenlijk nauwelijks verhulde Lolita’s waren.

Knuvelder zag dat alles later pas via al te rellerige reportages in het schoolblad of via de ouders die verhaal kwamen halen. Kortom: de oudere generatie maakte zich onsterfelijk belachelijk en de jongere maakte daar alle misbruik van die mogelijk was. De generatiekloof werd schier onoverbrugbaar. Knuvelder hield dan moorddadige Philippica’s via het omroepsysteem of, staande op een van de balcons aan de courzijde, via een megafoon dan wel een geluidsinstallatie die het steeds weer gillend deed afweten. De docenten waren academisch gevormd en kenden hun vak echt wel. Maar sociaal waren het knurften. Dat had voordien niet gegeven.

Maar nu, nu men sociaal-invoelend en hyper-empathisch moest omgaan met deze verwende en ongezeggelijke pubers, was dat een euvel dat de school breed zwaar opbrak. Het opleidingssysteem implodeerde deswege mede met de ideologische nederzijging. De leraar had geen gezag. Hij had het zelf veroorzaakt. Door aperte incompetentie die niet verhulbaar meer bleek. Geen stress-bestendigheid, geen zelfreflectie, een bord voor de kop, geen maatschappelijk bewustzijn. Zoals nu rechters, ministers, politieke leiders, wetenschapsexperts, vakmatig leidinggevenden en sociale vaandeldragers van verouderende volksdelen. Dreigt niet thans een macrostructurele stille implosie, waardoor de skeletstructuur aan deze samenleving die niet langer kan gelden als geïntegreerd komt te ontvallen? Ik ducht het bevestigende antwoord.