Het is merkwaardig zoals die Hendrick Sorghstraat en de naaste omgeving op mijn verouderend netvlies staan. Het is normaal. De vroegste jeugdherinneringen. Die worden onherroepelijk systemisch opgeslagen op je harde schijf. Het is meestal nutteloze informatie. Voor je latere levensgang betekenen al die losstaande feitelijkheden uit dat vale grijze bestaan, getekend door grote soberheid, van langvervlogen Herrijzend Nederland niet echt heel veel. Want uit die wederopbouwperiode put ik zelf. Ik ben nog een babyboomer uit die periode, zij het een hekkensluiter. En ik moet oppassen dat ik geen beelddragers copieer die ik niet kán hebben uit eigen zintuigelijke waarneming of ondervinding. Informatiedragers die ik heb geïntegreerd in mijn herinneringen omdat anderen, ouder dan ik, mij daarover vaak spraken en een beter ruimtelijk herinneringsvermogen ontwikkelden, omdat ze van stonde af aan straatwijzer waren dan ik.
Zoals mijn oudste broer, die een groot beeldend verhaalvermogen heeft. Hij is dan ook later auteur en regisseur geworden en specialiseerde zich in familiedrama’s. Hij is of was dan ook extraverter dan ik en had al gauw alles in de gaten. Terwijl ik veel eer bleef verwijlen in de schemering van mijn eigen fantasiewereld. En dat veel te lang. De Hendrick Sorghstraat was een echte arbeidersstraat. Ze stond haaks op de Tweede Middellandstraat, waar het gewoel van een betere middenstand heerste, met veel fraaie winkeletalages. Speciaalzaken in heren- en dameskleding van de nettere soort. Bloemenwinkels met prachtige uitstalkasten. Speciaalzaken in lederwaren, en zelfs een poppendokter waar een meisje haar porceleinen lieveling moeiteloos kon laten voorzien van een passende arm, een nieuw helblauw oog of zelfs nieuw haar. Janmaat heette deze specialist. Hij had zelfs spreekuren. Hij zat op de Kruiskade, waar deze mondt naar het kruispunt van Westersingel en Stationsplein waar de okeren trams van de Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij hun rangeercirkels draaiden. Waaronder de lijnen elf en twee, die bestemd waren voor de eindpunten Sparta-paleis in Spangen dan wel Marconiplein bij de Schie.
Deze faciliteiten van vertier waren niet voor ons gezin bestemd. Te duur. Die winkels en die middelen van openbaar vervoer. Maar één winkel was wel sporadisch toegankelijk: de luxe banket- en broodbakkerszaak van de heer P.Th. v.d.Kamp. Dit oord van zoete organoleptische lustbeleving was op familiale hoogtijdagen een bestemming voor de twee broertjes Strijards om koffievlinders te halen. Zwaar besuikerd met glazuur afgetopt en binnen in gevuld met sukade en rozijnen. Daarbij smaakte de slappe koffie die in de beschreven voorkamer periodiek werd verzwolgen opperbest. Dan was er iemand jarig binnen de bloed- of aanverwantschappelijke kring. Of tante non Severa vereerde haar familie met haar jaarlijkse eenmalige bezoek vanuit Etten-Leur. Geheel in haar indrukwekkende habijt met enorme gevleugelde kap. Of een bulderende handenwrijvende oom-missionaris kwam op visite en bleef slapen, want paters mochten gerust buiten de deur overnachten zonder toestemming van de congregatie. Tante non niet. Ook al was ze moeder-overste.
Deze gebeurtenissen rechtvaardigden de uitgave verbonden aan de koop van die koffievlinders. Ieder één, natuurlijk. Want een mens kan wel dansen, maar niet steeds met de bruid. Aldus opoe. Zo heette de producente van al die ooms en tantes die uit verschillende windrichtingen zich in die voorkamer op één hoog kwamen verdringen. Ze heette beslist geen Oma. Daarvoor moest je minstens op de Heemraadssingel of Mathenesserlaan wonen. Mijn vader droeg een homburghoed zoals destijds Anthony Eden, de minister van Buitenlandse Zaken van Churchill. Dat was niet in de haak, vond opoe. Hij kende zijn stand niet. Een pet, dat kon, een slappe vilthoed met jolige lintstrik om de bol, vooruit, maar niet zo’n statige dassenharen gedeukte hoed, een heren-hoofddeksel, eigenlijk. Zeker niet in combinatie met een getailleerde geklede zwarte jas. Met astrakan kraag. Dat was te gek voor woorden. Toch verscheen mijn verwekker aldus toegerust in die voorkamer, want showen, dat was hem niet vreemd. Gelukkig smaakte de koffie naar chloor, dat door de gemeentelijke waterleidingmaatschappij in die dagen gul aan het drinkwater werd toegevoegd. Dat bracht de mensen in die kamer weer bij de les: wie voor een dubbeltje geboren wordt die wordt toch nooit een kwartje.