Het vooroorlogsch Rotterdam

Mijn hele familiegeneratie van vaders en moeders-zijde kwam uit het centrum van Vooroorlogsch Rotterdam. Die stad is nauwelijks meer vergelijkbaar met de betonnen en spiegelglazen kantorenmastodont die nu het profiel bepaalt. Het bombardement van de Duitsers van 14 mei 1940 heet daar de oorzaak van te zijn. Het centrum was, zo zegt men, weggevaagd door het inleidend bombardement met brisantgranaten dat de Heinkels ondernamen op bevel van Göring. Een drie weken lang durende brand deed de vernietigende rest, óók al omdat de brandweer geen druk meer op het bluswater kon krijgen. Vandaar dat Rotterdam zo saai en uniform is.  Juist is dat niet. Er stond best nog heel veel te smeulen, dat toch nog wel gered had kunnen worden.

Het was gemeentebeleid om dat niet te doen. Mensen als Witteveen en Van Traa, grootschalig denkende architecten, haalden burgemeester Oud over om alles maar in het centrum te doen onteigenen en vervolgens tersluiks neer te halen. Ongeacht de historische waarde van panden en ongeacht hun stedekundig beeldbepalende silhouet, ornamentatie en bijzondere bouwstijl zoals de merkwaardige electistische neo-renaissance westelijk van de Coolsingel die de Groote Rotterdamsche Schouwburg een evenwaardige plaats van cultuur, vermaak en wetenschappelijke samenkomst maakte als de Amsterdamse. Het moest allemaal maar tegen de grond ten faveure van grootheidswaanzinnige plannen van genoemde twee ontwerpers, die hun kans schoon zagen om een verkeerscirculatieplan te realiseren via brede allees en doorbraken, die vanaf het Hofplein zicht moesten bieden op het scheepvaartverkeer op de Nieuwe Maas. Het kwam er niet van.

Het was te duur, te begrotelijk voor Herrijzend Nederland en het verjoeg de oorspronkelijke centrumbewoners naar de randgemeenten. Dat laatste werd perfect gerealiseerd. De rest niet. Mijn opa en oma kwamen als jonggehuwden te wonen aan de Pieter de Raadsstraat. In het begin van de twintiger jaren van de vorige eeuw. Een keurige nette, wat vale, maar zorgvuldig geschrobde arbeidersstraat waar ook mindere ambtenaren en beambten woonden. Opa en oma konden een benedenhuis betrekken met een kleine achtertuin. Ze keken op tegen de massale achtergevels van de huizen aan de belendende straat met de waranda’s, duivenhokken, houten uitbouwsels ter berging van teilen, emmers, bezems en ander huishoudgerei. Het was allemaal keurig netjes. Niet dát van te zeggen. De provenierskerk keek als een zure gouvernante toezichthoudend in de boomloze saaie straat en luidde vermanend de klok bij kerkelijke aangelegenheden zoals het Angelus. De sociale controle was maximaal. Het beste was niet en nooit op te vallen. Dat deden opa en oma dan ook zorgvuldig. Ze waren katholiek en plantten zich voort als de konijnen zoals het hoorde. Want anders kwam de kapelaan op huisbezoek.

De middenstanders hielden bij wie een afwijkend consumptiepatroon  vertoonde of opmerkelijk langdurig pofte. Dat werd op de pastorie gerapporteerd. Het ging dan vooral om de afname van koloniale waren of comestibles, niet zozeer om bier of sterke drank. Deze dranken werden genuttigd in de talloze tap- en verbruikslokalen op en aan de kruisende bredere winkelstraten. De kasteleins stonden ambtshalve op gespannen voet met de geestelijkheid en waren dus niet tot spionage bereid. Het ging erom dat de middelmaat kon regeren en dat iedereen in de eigen stand verbleef.

Toch waren de aannemers van deze volkse revolutiebouw steeds bereid in hun bestek de meest treffende versieringen in lateien, hoekstenen en puitoppen aan te brengen, zoals in de sluitsteen van een raamtimpaan, die overigens in een industriële mal gegoten was. Ieder raam had dan aan de straatzijde een andere ornamentatie op die plaats. Terwijl standaardisering in deze bouw toch doel was. Omdat niemand echt opvallend wilde zijn. Dat gold ook weer voor het glas-en-loodwerk in de bovenramen van de schuifvensters. Die hadden de meest kunstige arabesken gevat in een diversiteit van kleuren die nadien zelden meer voorkwam. Scheen de zon in de smalle straat op zulk een bovenraampartij, dan zag je binnen in de voorkamer de meest wonderlijke kaleidoscopische effecten, verschillend per etage. Terwijl iedereen zo grauw mogelijk voorthampelde, zelfs op zijn zondags gekleed.