Naar Rotterdam Oud-West

Mijn grootouders van moederszijde verhuisden tegen 1930 naar het echte Oude Westen van Rotterdam. Naar, hou je vast, de Schildersbuurt aldaar, die net als de Schilderswijk in Den Haag een buitengewone reputatie had en heeft. Ze verplaatsten zich daar Onze Lieve Heer, in katholieke kringen steeds aangeduid als O.L. Heer, hen zegende met immer toenemende wasdom van hun kroost, om zó de aanstaande bekering van Nederland tot het Roomsch-Katholicisme te bespoedigen. Dat was op dat moment nodig voor het Heilsplan dat O.L.Heer demografisch had ontwikkeld voor een staat die voor het grootste deel beneden de zeespiegel lag en daarom via kunstmatige weg waterstaatskundig droog gehouden moest worden.

Er stonden dan ook twee immense stoompompinstallaties op het Heemraadsplein, die ook uitwaterden op de Heemraadssingel. Mijn genoemde grootouders gingen met hun forse gezin wonen op een dubbele bovenwoning aan de Hendrick Sorghstraat. Aan de Pieter de Raadtstraat hadden de echtelieden alleen maar een benepen benedentuintje gehad en veel te weinig slaapkamers. Daar kwam nu in zoverre verandering in, dat men twee slaapkamers kon vrijmaken voor de dochters.  Maar dan moesten de jongens slapen in de achterkamer beneden, de één op de divan en de ander op een uitklapbaar veldbed dat overdag werd verborgen achter een soort kast met gordijn.

2e Middellandstraat,1954.

Die achterkamer was een sjieke kamer voor hoog bezoek zoals een kapelaan, een pater of een voorzitter van een roomse vereniging. Daar kwam men verder nooit. Er was één toilet zonder waterspoeling en één kraan in de keuken. De jongens wasten zich door de weeks één keer op zaterdag in het gemeentelijk badhuis, waar zelfs stortbaden werden verstrekt op hoogtijdagen, een ongekende luxe. Dat bovenhuis aan de Hendrick Sorghstraat heb ik goed gekend in mijn jeugdjaren, waarin het gemoed zo ontvankelijk is voor primaire indrukken. De kamers bedroegen in de breedte 4.20m en in de lengte vijf onderscheidenlijk  in die achterkamer zeseneenhalf meter. Het was dus wel een pijpenlade, maar gold destijds als ruim bemeten.

Er was een fraai stucwerk op de plafonds met veel krulwerk en festoenen. Aan de huiskamerzijde bij de straat, waar men overigens bij de buren aan de overkant vrijwel ongehinderd binnen kon kijken,  had men twee hoge ramen met dat uitbundige glas-en-loodwerk, deze keer uitgevoerd in helgeel, rood en blauw in de bovenramen. De voorstellingen waren deze keer non-figuratief. In de Pieter De Raadtstraat achter het station der staatsspoorwegen had men zich beschenen geweten door blauwige bloemmotieven met rode harten. Maar hier, in deze langstratige en toch eigenlijk ook wel troosteloze en eentonige arbeidersbuurt, begroette men de dageraad in kortstondige rood, geel en mezzo-tinten als de zon even in de smalle geul van de Hendrick Sorghstraat scheen.

Dat was kort, omdat de huizen hóóg opgestapeld waren en dicht tegen elkaar schenen aan te leunen in die volstrekt boomloze geul. Groen wás er wel. En zelfs dichtbij. Want de Heemraadssingel was min of meer om de hoek. Je had de Schietbaanlaan, die was onmiskenbaar deftiger en breder. Daar stonden zelfs bomen en struiken. Maar noordwaarts mondde die uit in de ruime allee  van de Heemraadssingel. Daar stonden de grote herenhuizen van de notabelen, zoals Nijgh van de Scheepvaartvereeniging Zuid en de grotere reders van de paketvaart op Nederlandsch-Indië. De singel was omzoomd door een goed bijgehouden groen tapijt van gemeentelijk gras. Maar er waren ook Rhodondendrons en treurwilgen en grote Azalea-struiken geplant in de borders en zelfs perken met geraniums, afrikaantjes en fuchsia’s. Daar omheen stonden iele hekjes, met verbodsbepalingen over het voetballen en het werpspel dat de opgroeiende jeugd zou kúnnen ontwikkelen op dat gras, dat beslist niet belopen mocht worden.

Dat gebeurde dan ook niet. Dat was immers duidelijk gemaakt via de emaille bordjes waarop de strafbaarstellingen werden aangeduid, zij het met verwijzing naar wetsartikelen. De opgeschoten jongeren beperkten zich tot het hangen op de rustieke kneukelbruggetjes over de singelwateren. De jongens uit de ontvankelijke puberperiode hingen tegen de  op het trottoir reikende  brugleuningen. Daar liep een schelpenpad. Daar plachten de meisjes te flaneren, duchtig discussiërend en niets in de gaten hebbend van het bekijks dat ze kwamen trekken. Ze liepen daarom langzaam. Maar soms waaide een rok of jurk tóch op.

Soms viel er dan onder de durfals van de jongens een schaterende opmerking waarin van “lekkere bekkies” werd gewaagd en “psssst! Psssst!”. De vrouwelijke optocht stokte even en de meisjes betraden schril giechelend de treden van het bruggetje bij de Schietbaanlaan. Het duurde uiteraard lang voordat de twee tegenovergestelde kunnes korte boodschappen echt uitwisselen konden. Berichten die konden leiden tot een avondwandeling op de Hoogstraat in het verder gelegen centrum. Daar kon dan de echte erotische verstrengeling eventueel plaatshebben. Alles in het nette. Begrijpt u wel? O.L. Heer had óók een rayon waaronder die Hoogstraat viel.