Afgelopen zondag de laatste echte marktdag met twee rijen kraampjes. De ouwe antiekhandelaar waar ik altijd als eerste koop in de prille ochtend zuchtte ervan. Want ook hij raakt op leeftijd. Veel ouwe knakkers gestorven, dit jaar. En zo was het. De gewoonte is dan dat de marktmeester toch een kraam plaatst met alle toebehoren, in zo’n sterfgeval. Er komt dan op de planken toonbank een kaars in een grote zware kandelaar, die meteen al aangestoken wordt op het eerste arrivement van de kramers. Die komen dan een groot condoleanceboek tekenen met tal van ontboezemingen. Van de collegae. Maar soms ook van de bezoekers en niet eens alleen die, welke inderdaad de dierbare afgestorvene persoonlijk gekend hebben.
Je leest dan heel wat, na zulk een herdenkingsdag. De obligate prietpraat. Rust in Vrede, de Besten gaan altijd het éérst – ik betwijfel in hoge mate of dat wel klopt, want de beheerser van het Al heeft dan heel rare selectiecriteria – maar ook woedende refertes aan openstaande schulden, oplichterijtjes door de betreurde overledene en toch wel diffamerende beschouwingen over de karakterstructuur van degene die deerlijk tot de vaderen verzameld is. Opvallend veel hunner gaan over de wijze waarop de overledene zijn erotisch divertissement heeft beleden en gepraktiseerd en hoe, met wie en waar. Veel kroegen op de Denneweg zijn kennelijk daarvoor de gelegenheden. Soms kijk ik er toch nog van op.
Vasso, de Griek die vooral handelt in Slavisch Orthodoxe sacramentalia, houdt er toch wel zijdelings een oogje op. Het moet niet echt aanstootgevend voor de eerbaarheid worden, geloof ik. Maar het is alles vaak ook zo cryptisch geformuleerd dat je niet aanstonds begrijpt welke spelonken uit een ver vergleden verleden worden verlicht middels deze ceremoniële aantekeningen, want Karel, algemeen aangeduid als “bibberwang” wegens het ontbreken van alle dentuur en persistent weigerachtig zich te voorzien van een kunstgebit, gehuld in vale lange jassen met merkwaardige vlekkenpatronen had je nu waarlijk niet in staat geacht tot de fysieke capriolen die hem na zijn stoffelijk verscheiden worden aangewreven.
Het blijft boeiende lectuur, litterarisch niet onverdienstelijk onder woorden gebracht, moet ik zeggen, voor zover ik het geboekstaafde begrijp. En dat is vaak niet het geval. Echt erg vind ik deze lacune in mijn algemene ontwikkeling niet. Ik mis vaker belangwekkende patronen uit het schouwtoneel dat de menselijke levensgang pleegt te bieden. Vroeger vond ik dat bezwaarlijk, vooral als het ging om iets wat thematisch de boventoon voerde bij het koffieapparaat in de kantoorgangen van de rijksoverheidsgebouwen. Maar het leven ontwikkelt zich thans zonder deze mechanieken. En dat blijkt ook nog steeds de moeite waard.