In 1977 begon de juridische faculteit Tilburg met het vak “internationaal strafrecht”. Het was een bijvak in de doctoraalfase. Aangezien de docent die er de initiator van was overstapte naar het ressortsparket den Bosch, nam ik het vak over. Het strafrecht stond destijds in een kwalijke geur aan de Karl Marx-universiteit, later ook Salvador Allende-universiteit. Zo heette de Katholieke Hogeschool Tilburg destijds. Het vak was maatschappijbevestigend. Dat was niet best. Dat gaf de linkse camarilla in de faculteitsraad ook regelmatig luidruchtig te kennen: Rood Front, Breed Front, Recht Vooruit, het Kommunisties Blok. Het was een gepolitiseerd vak voor rechtse zakken. Het wekte dus schrille verontwaardiging dat ik het ging geven.
Ik stond niet zozeer als nieuwlichter bekend. Het vak is sterk volkerenrechtelijk georiënteerd. Dat kan bijna niet anders als het gaat om interstatelijke publieke rechtshandhaving. Door middel van arrestaties, inbeslagnemingen, observaties of uitleveringen waar de ene staat de andere om vraagt. Ik wijdde veel aandacht aan het begrip “uitlevering”, omdat een van de oudste vormen is van internationale strafrechtspleging. De uitlevering van de koningsmoordenaars van Karel I van Engeland is een eclatant voorbeeld. Deze politici hadden in 1660 asiel gevraagd en verkregen bij de Staten van Holland. Omdat de zoon Karel II de Engelse troon had bestegen, was dat Londen niet naar de zin. Dat wilde eigenlijk deze politieke delinquenten berechten, hangen, trekken en vierendelen.
Ze hadden immers de Britse Majesteit doen onthoofden. Er kwam dus een uitleveringsverzoek aan Den Haag. Dat zat er mee in de maag. Het wilde deze lieden wel lozen, want Vrede met Engeland was alles waard. Maar echt uitleveren, dat was ook weer zowat. Met de Britse Ambassadeur Downing kwamen de Staten-Generaal overeen – in het geheim – dat Downing deze moordenaars zou laten kidnappen. Hij zou ze over de Scheveningseweg laten wegvoeren in de nacht en laten transporteren per brik naar Harwich. Uiteraard zou meteen publiek ruchtbaar worden, dat deze ontvoering met medeweten van de Nederlandse regering was geschied. Terwijl de Staten-Generaal luidkeels zouden klagen over de soevereiniteitsschending van die ontvoering en om genoegdoening zouden vragen bij Downing, zou het proces tegen de koningsmoordenaars fluks ter hand genomen worden. In tijd van ja en nee zou het doodvonnis voltrokken zijn. En dan was het prestige van de prille Republiek intact gebleven – zij hád flink geprotesteerd – maar de muiters tegen het Britse staatshoofd waren inmiddels gevierendeeld. Ziedaar het internationale strafrecht ten voeten uit. In de Republiek was men destijds ook niet echt gek op dit soort raddraaiers, net als Nederland van de tachtiger jaren, waar wel allerlei politieke delinquenten gedoogd werden, zolang dat geen onvoorstelbare heibel gaf met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk of de Bondsrepubliek Duitsland. Denk even aan de Rote Armee Fraktion. Die had een hoofdkwartier in Zuid-Oost Brabant.
Ik kwam nu op de ongelukkige gedachte om dat uitleveringsrecht, zoals Nederland dat destijds hanteerde, eens te toetsen aan het uitleveringsgeding ten laste van de politieke delinquent J.C. van Nazareth, ook bekend als Jesus Christus. Het geding om diens uitlevering ter fine van vonnisexecutie. Met toepassing van het Romeinse Volkerenrecht zoals Pontius Pilatus dat moest toepassen volgens een capitulatie-verdrag tussen het Joodse Volk enerzijds als bezette natie en het Romeinse Rijk anderzijds. Want in dat geding kwamen nu werkelijk alle primaire beginselen aan de orde die tegenwoordig nog aan het uitleveringsrecht eigen zijn.
Het was, toen ik die euvele gedachte ten uitvoer bracht, net de Goede week. Christus’ proces bij de Romeinse Landvoogd zou dus ieder wel duchtig voor de geest staan. Iedere doctoraalstudent, tenminste. Het liep averechts af. Het eindigde met de aantijging dat ik subcultureel imperialisme bedreef en een verplicht vak misbruikte om mijn fundamentalistisch katholicisme uit te dragen. In de faculteitsraad zaten destijds bepaald geen karakterkomieken. Maar mensen die hun revisionistisch Trotskisme uiterst serieus namen en confessionelen bestreden, waar ze maar konden. Dus zeker aan een Katholieke Hogeschool.