In de Rotterdamse twee-assertrams van Alan Schiedam hing achter de man die de tram bestuurde de bovenstaande mededeling. Ik vond dat een prachtige boodschap. Vooral om dat de strekking ervan mij totaal ontging. Veel mooier dan het grotere bord op het middenbalcon. Daarop stond: “Standplaats van den conducteur. Het is het publiek ten strengste verbooden het afrijdsignaal te bedienen. Niet spuwen. Niet rooken. Middenbalcon vrijlaten voor in- en uitstijgend publiek. Alan NV Spoorwegrijtuigen. Schiedam.” Dat was ook aangrijpend, maar niet zo meeslepend als dat kleinere dat op de mahoniehouten bovenkuif van een glazen plaat was geschroefd.
Achter die plaat was weer een rail en daaraan kon een donker grofmazig gordijn worden rondgetrokken rond de kruk waarop de bestuurder plaats nam, als hij via een samenstel klutsbewegingen de tram in beweging bracht. In de avond trok die persoon dat gordijn rondom zijn gestalte dicht. Dan zag men alleen nog de dofblauwe uniformbroek met de smalle dubbele paarrode bies en de zelden gepoetste schoenen. Dat gordijn moest de weerspiegeling van de geelbruine flakkerende binnenlichten van het passagierscompartiment in de voorruit van het transportmiddel dimmen. Zodat de bestuurder vrij zicht bleef houden bij duisternis. Men zag niet wat hij deed, maar aan het tandwielgeknars bemerkte men, dat hij doende was de weerstand op te voeren in de transformatiekast met de pentograaf bovenop de tram.
Het gordijn begon nu golvend te schommelen. Dat beduidde dat wij optrokken en dat de snelheid vermeerderde. Dat zag je nauwelijks omdat binnen in dat licht ook sterker werd naarmate meer energie getrokken werd. Je zag wel de landerig aan hun lussen hangende passagiers en de vermoeide ruggen van de gezetenen in hun houten lattenbank. De tram begon te schommelen en daarna te wiegen, terwijl de accu’s gierden. We kwámen er wel. Vooral in de schemer van de winteravond kreeg de tram binnen iets van een knus kombofje zoals bij de aakschippers op de Maas het roefje voor de binnenvaartfamilie. De passagiers van de Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij kregen nu iets familiaals, iets gezelligs, een onderlinge samenhorigheid, vóórtsnellend over de onbekende rails op weg naar enigerlei belang, mits men niet spreken zou met den wagenvoerder.
De zwijgzaamheid plooide zich nu over de getransporteerden en verbond hen inniger dan de snaakste conversatie zou kunnen doen bewerkstelligen. Wij werden door niet te spreken met den wagenvoerder één van hart zoals Sint Augustinus zijn Regelhouders beval. En zo is dat ook nu met de Staat der Nederlanden nadat de stembus definitief sprak na de 15e maart dezer. Ter gelegenheid van de Provinciale Staten-verkiezingen. Onze premier grijnst, maar spreken doet hij niet over de betekenis van de uitslag. Men moet hem er ook niet over aanspreken. Hij zal eerst spreken met de personen die hij teder coalitiegenoten noemt. Dat deed hij dinsdag de 28e maart. Op de 31e daarop bleek dat Wobke Hoekstra een soort machtiging kreeg om met de Gedeputeerde Staten, indien geformeerd, te bespreken of zij de stikstofdoeleinden zouden kunnen halen die in het regeerakkoord staan uitgespeld. Wat dat impliceert werd niet duidelijk. Zeker niet wat voor machtiging dat eigenlijk is: één namens het kabinet, de regering of de coalitie? En evenmin wat dan staatkundig de betekenis is als Wobke het kabinet rapporteert dat de Gedeputeerden collectief die doeleinden niet meer zien zitten. Rutte werd daar natuurlijk op de persconferentie flink over doorgezaagd. Hij glimlachte. Rutte wou nergens op voor uitlopen. Dat had ook niemand van Rutte gedacht. Ondertussen heeft hij het voorhang rond zich dicht getrokken. Hij klutst, draait en zwengelt. De staatskaros suist voort. Door de duisternis der tijden. De route is onduidelijk en ook of niet onderweg ten onrechte geschakeld is voor kromspoor. Wij hangen aan de lussen. En wij zwijgen in vereniging al wordt ons van alles beduid door commentatoren buiten onze route.
We merken dat we versnellen terwijl de accu’s gieren, maar niet of de beurtvaart nog volgens plan verloopt. Soms schieten we een halte voorbij. Daar staan drommen wachtenden die we slechts als donkere contouren waarnemen. De seinen flikkeren, het voorsignaal geeft aan dat het rechtdoor vrij is. Rijden we inderdaad straks gierend linksaf Maaswaarts? Of, botsend in de kruisingen van de contrarails, rechtdoor richting Schiedam waar we helemaal niet wezen willen? De schel klepelt hol vermanend voor de fietsers die vloekend over de rangeervork snelheid vermeerderend uitwijken naar rechts opdat het voorwiel niet hopeloos vast komt te zitten bij de veerveiligheid in die vork. Dan maak je een buiteling die je maanden thuis kan doen blijven terwijl de bestuurder het remblok op de rails doet dalen terwijl de bovenleiding vonken schiet. Maar het is ten strengste verboden met den wagenvoerder te spreken.