Immuniteiten V

De Nederlandse rechter is sedert de zeventiger jaren van de vorige eeuw steeds erop uit geweest om de staatsimmuniteit zoveel mogelijk terug te dringen in aansprakelijkheidskwesties waarbij ook particulieren op enigerlei wijze betrokken waren. Hij maakte daarbij geen onderscheid tussen staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht of privaatrecht. Hij oordeelde steeds vaker dat een overheidsorgaan geen beroep kon doen op enige immuniteit, omdat de gedraging er geen was, die uitvoering gaf aan een onherleidbare soevereiniteitstaak.


En zulks ook nog eens zonder duidelijk te maken wat voor rechtsopvatting hij omtrent de staatssoevereiniteit precies had. Waarop die soevereiniteit precies stoelde of waarom ze bestond in het concrete geval of juist niet. De in de eerste aan de staatsimmuniteiten gewijde blog is er weer eens exemplarisch voor. Het gaat in de rechtsaanhangige casus om de leverantie van straaljageronderdelen. Aan een staat waarmee de Staat der Nederlanden een defensie-alliantie heeft. Het staat niet vast of de Staat der Nederlanden deze onderdelen in consignatie heeft namens één van de andere partijen bij die alliantie.

Het is heel goed mogelijk dat die onderdelen eigendom waren van de USA. Wat ze blijven na levering tenzij ze nagelvast verwerkt zijn in reeds door Israël ingezette straaljagers, F-35ers. Dat staat in de kleine lettertjes van de meestal gehanteerde standaardcontracten. Wel staat vast dat de staat aan wie geleverd wordt in een gewapend conflict verkeert, waarbij de staatszelfstandigheid van die staat direct wordt bedreigd. Ook staat vast dat deze staat zich tot Nederland wendt als geallieerde van dat defensieverbond.

Deze staat verdedigt zich daarbij met straaljagers die dat verbond pleegt in te zetten. Verder is duidelijk dat deze staat meent dat Nederland eigenlijk tot bijstand verplicht is, zij het dat de andere partij tegen wie deze staat zich moet verdedigen beslist geen staat is in territoriale zin. Het lijkt er dus op, dat Nederland wordt aangesproken in het kader van zijn defensieverplichtingen.

Als het om defensie gaat in de klassieke zin tegen soevereiniteitsaanspraken van een buiten de alliantie staande staat, zou de staatsimmuniteit van Nederland voor de leverantie van de onderdelen in principe niet kwestieus zijn: Nederland zou defensieplichten nakomen door te leveren. Zou dat ook zo zijn, als de kans aanmerkelijk is dat de straaljagers worden ingezet voor het begaan van vergrijpen tegen het supranationale humanitaire recht? Kan dat nooit en te nimmer gerechtvaardigd zijn, ook als de staatsexistentie van de geallieerde partij – Israël – direct in aanmerkelijk en flagrant gevaar komt?Deze en dergelijke vragen zou de rechter moeten stellen en zelf beantwoorden. Want dat is nodig als men de ontvankelijkheid van de eisers te dezen wil accepteren en verder als rechter zich bevoegd wil verklaren, niettegenstaande de immuniteit die staten genieten wanneer zij beweren zich te moeten verdedigen tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen.

De immuniteiten van staten is zeker niet meer absoluut. Ook niet in defensiekwesties. Zelfs niet als de partij tegen wie geweld moet worden gepleegd agressie begaat. Maar waar ligt in casu dan de begrenzing van de immuniteit en waarom dáár? Je kunt daarbij terugvallen op jurisprudentie van de Ad Hoc-tribunalen van Neurenberg en Tokio, om te beginnen. Maar je kunt óók opgeven waarom deze te dezen niet toepasselijk kan zijn.

De Haagse rechter gaat ervan uit dat hij een verbod kán opleggen van de leverantie van de onderdelen, als Nederland inderdaad feitelijk bij die levering Israël als eindbestemming op het oog heeft. Dan bestaat dus in zoverre de immuniteit van de Staat der Nederlanden niet. Maar omdat niet bewezen kan worden dat Nederland een dergelijke bestemming beoogt, is een leveringsverbod niet aan de orde. Dan heeft Nederland niet de kennelijke bedoeling een leveringsverbod niet na te leven. Een dergelijk verbod was eerder gegeven door het Hof Den Haag. In hoger beroep. In hetzelfde feitencomplex. Dat verbod is niet geschonden, zegt de rechter die dus inhoudelijk de casus toetst. Hij acht zich daartoe dus bevoegd. En neemt geen immuniteit aan.