In de zeventiger jaren van de vorige eeuw begon het wegrelativeren van de staatsimmuniteit in het nationale recht vooral in strafzaken de kop op te steken. Het was duidelijk een politiek beladen kwestie die vooral in de academische wereld de gemoederen gaande hield, vooral wanneer de staatsimmuniteit mede scheen te impliceren dat ambtenaren, die deelnamen aan het staatsdaderschap daardoor ook deelden in een zekere onschendbaarheid.
Vanuit het steeds luidruchtig beleden gelijkheidsbeginsel was dat uiteraard onaanvaardbaar. In het Volkelarrest van de Hoge Raad ging het om bodemverontreinigingen met kerosine op een militaire luchtbasis. Datum van de beslissing 25-01-1994 Datum publicatie 15-09-2020 Zaaknummer 95.316 E Conclusie vanwege het Openbaar Ministerie: ECLI:NL: PHR:1993:18 In het kader van een oefening was door grondpersoneel zo snel mogelijk kerosine getankt in straatjagers, waarbij veel brandstof was terechtgekomen in en op de onderliggende bodem, waardoor de milieuregelgeving was geschonden.
Was de staat strafrechtelijk aansprakelijk? En was dus ook het ambtelijk personeel dat aan deze tankingsoefeningen deelnam aansprakelijk? De Hoge Raad wilde er niets van weten. Hij zei: Als uitgangspunt heeft te gelden dat de handelingen van de Staat geacht moeten worden te strekken tot de behartiging van het algemeen belang. Daartoe kan de Staat door wet- en regelgeving, bestuur, feitelijke gedragingen of anderszins zich alle aangelegenheden aantrekken.
Voor de handelingen van de Staat zijn ministers en staatssecretarissen in het algemeen verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal. Daarnaast kunnen zij ter zake van ambtsmisdrijven strafrechtelijk worden vervolgd en berecht op de voet van de artikelen 483 en volgende van het Wetboek van Strafvordering. Met dit stelsel strookt niet dat de Staat zelf voor zijn handelingen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Het vorenoverwogene brengt mee dat de Rechtbank de Officier van Justitie niet-ontvankelijk had behoren te verklaren in zijn vervolging.
Dat was in lijn met de algemene rechtspraak op dit punt. De Raad ging niet in op het feit dat het hier de uitvoering van de defensietaak betrof. Noch in het algemeen of wat hij zei nu echt alleen maar sloeg op taken, die de grondwet uitdrukkelijk exclusief aan de rijksoverheid opdroeg. Dat zijn er tegenwoordig veel meer dan in 1814 en 1848. En veel van die taken zijn niet echt grondwettelijk nauwkeurig omschreven. Maar ze worden eigenlijk geïmpliceerd. Door toverachtige algemeenheden zoals de “Pursuit of happiness” in de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 voor de Verenigde Staten van Noord-Amerika.
Die mogelijkheid, eigen geluk na te streven moet de federale overheid borgen, maar wat dat inhoudt, dat is hoogst onduidelijk al heeft de borgende taak veel implicaties die je in 1776 nooit had kunnen dromen. En helaas is sedert 1983 de Nederlandse Grondwetgever zich ook van dergelijke goochelformules gaan bedienen. Het klonk goed. Dus waarom niet? Kwestie van opgaande conjunctuur, wanneer iedereen blaakt van optimisme. Maar het kan verkeren. Dat wist de dichter Jan Greshoff reeds. Sprekend over deftige oude bedaagde heren op het Arnhemse Velperplein: oud-liberaal, wantrouwend en gezond: de dokter, dominee en de notaris.