Interstatelijke solidariteit

In deze jaren rond 1990 waren de geopolitieke verhoudingen trans mondiaal overduidelijk aan het veranderen. De val van de Berlijnse Muur. Geen checkpoint Charlie meer. Gorbatsjov die steeds openlijker erkende dat Sovjet-Rusland de allures van een grootmacht niet meer kon waarmaken, zeker niet via dreiging met militaire klassieke geweldpleging. Hij vroeg, ontredderd, erbarmen bij Het Westen. Hij gaf op, dat hij bereid was vijfhonderdduizend man bezettingstroepen onmiddellijk oostelijk van Berlijn terug te trekken, indien dan in godsnaam dat Westen bereid was een geopolitiek moratorium in te stellen betreffende de alsdan gedemilitariseerde zones in de territoria Oost-Duitsland, Polen, Roemenië en Hongarije.

Het Westen zou niet meteen een soort van militaire suzereiniteit daar, in die gebieden, moeten vestigen. Het zou, in samenhang daarmee, voorshands geen maritieme claims moeten doen gelden in de Zee van Azow, de Zwarte Zee, de Bosporus, de Zee van Marmara en de Hellesponten tot aan de Adriatica. De regering Reagan was bereid dat inderdaad in serieuze overweging te nemen.  Azië was voor Washington nog steeds de Doos van Pandora zoals ze het in de dagen van McArthur geweest was. Maar, tegelijkertijd, was al heel duidelijk dat er een stroom westelijk trekkende ontheemden zat aan te komen uit de door de Rode Troepen zo vakkundig afgrendelde gebieden op De Balkan, Georgië, De Ukraïne, Bessarabië. Moldavië en Walachije.

De oude volksverhuizingsroute. Westwaarts gericht zoals het menselijk instinct als bij van natuurkrachten gedreven instorting scheen te gebieden. Binnen de EEG waren daar door monitoring expertgroups al verschillende rapporten te Brussel overgelegd en op intercommunautair niveau en detail besproken. Bij Richtlijn 420 waren daarvoor voorshands tussen de lidstaten van deze vrijhandelsassociatie gentlemen-agreements overeengekomen. Studeerkamerfreaks als Francis Fukuyama die publicitair van wanten wisten konden nu wel the end of history and the last man aankondigen en betogen dat het neoliberalistisch kapitalisme definitief de overwinnaar was op het niveau van de intercontinentale vrijhandel, het monetair stelsel in al in de gecompliceerde segmenten van dien – men denke aan de niet-bancaire waardepapieren aan toonder – en de meestbegunstigingsverhoudingen van de vrijhandelsblokken. Je moest de vreemdelingen die daar illegaal en documentloos waren gearriveerd beschouwen als vreemdelingen aan de Belgisch grens bij Woestwezel vóór de grensdoorlatingspost. Die vreemdelingen verkeerden op dat moment in het buitenland. Ze moesten toelating vragen. Ze konden geen toegangsverschaffing claimen. Dus mocht de Nederlandse grensbewaking ze weigeren. De doorlaatboom bleef omhoog. Bedenk: in deze tijd was er nog geen Schengen-regeling waarbij de controle aan gemeenschappelijke binnengrenzen in een gemeenschappelijke rechtsruimte was opgeheven, zoals overeengekomen in het Verdrag van Schengen: de daaraan gekoppelde Uitvoeringsovereenkomst, in 1990 tot standgekomen, moest nog ingevoerd worden in de vijf Schengenlanden. Dat zou jaren duren. Wel was duidelijk dat de oplossing die Donner voorsloeg maar tijdelijk een verlichting zou opleveren. Dat hier onoverzienbare demografische verschuivingen aan zaten te komen zag iedere expert in. En ook dat een staat met een ingewikkeld en luxe opgetuigde collectieve sector als Nederland bijtijds flankerende maatregelen moest nemen om die sector te kunnen handhaven.

Maar Brussel wist beter. Veel beter. Op directieniveau. Niet direct op politiek niveau. Besloten was om ten aanzien van de migratoire stromen nu eindelijk eens interstatelijke solidariteit te betrachten. De staten bij de EEG zouden voorshands hun nationale rechtssystemen niet eenzijdig veranderen in hope van verlegging of diversie van die stromen naar staten met buitengewoon lange en ingewikkelde commune buitengrenzen. Zoals dat gebeurd was na 1934 toen uit Centraal-Europa ineens vergelijkbare stromen waren losgesprongen als banjirs. Ruud Lubbers was diep onder de indruk van dit soort perspectieven. Dat moest niet gebeuren. Het ingrijpend wetsvoorstel dat Piet Hein Donner op de valreep bij de minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin had gedropt was eenzijdig tot stand gekomen met het oog op alleen het Nederlandse belang. Internationale luchthavens waren ruimtelijk en gebouwelijk buitenland, had Donner vastgelegd in de artikelen 7a, 17a en 18a van de Vreemdelingenwet-1965.

Het was een fictie, zei de opsteller vergoelijkend.  Maar de ons omringende landen wilden wel even weten welk buitenland de steller hier dan beoogde. Duitsland, Frankrijk en Engeland zeker? Schiphol een enclave van Engeland conform de delineatie van de schimmige memorie van toelichting? Donner had immers betoogd in deze toelichting dat Schiphol een buitengrens herbergde midden door de transitruimte. Vóór de grensbewakingsposten van de Koninklijke marchaussee was daar ergens een onbenoemd “buitenland” waar de asielzoekers, illegalen en ontheemden samendrumden en nog niet in Nederland waren.

Geen twijfel mogelijk dat Donner dat bedoelde. Daarom immers droeg Nederland geen verantwoording voor de vrijheidsbeperkingen die deze groepen moesten dulden aan gene zijde van die controle. Vóór de verdere toegangsverschaffing meer landinwaarts. Maar, zo liet Whitehall mij weten, als deze lieden toevalligerwijze waren ge-reboard in Londen en via Heathrow waren doorgevlogen naar Amsterdam — waren ze dan soms in Engeland? Zodat Whitehall de civielrechtelijke terugnameclaim maar moest activeren? Was dat de bedoeling geweest? Was dat dan, als dat zo was, solidair met Groot-Brittannië zoals we in Brussel hadden afgesproken?