Wat strafbaar was, in het Romeins recht, was: opruiing tegen het gezag van de bezettingsmacht. Dat kon plaats hebben gehad als Van Nazareth zelf gezegd zou hebben dat hij koning van de Joden was. Daarmee begint Pilatus dan ook onmiddellijk, als Jesus vóór hem geduwd wordt. Want dat kan hij juridisch rubriceren volgens de Lex Aquila, het oorlogs- en bezettingsrecht van de Romeinen. Dat was een praktisch volkje. Deze boeren hadden behoefte aan een afzettingsgebied voor ruilhandel. Vandaar hun koloniale rijk, met bezettingen rondom het Middellandse Zeebekken en vooral de lucratieve Levant. Ze waren niet uit op annexaties of bekeringen. Maar je moest het keizerlijk gezag in Rome serieus nemen, belastingen betalen voor de bezetting en de aanleg van bestrate handelswegen. De via strata. Die moest je intact laten.
Maar religie, cultuur, personen- en familierecht, daar bleven de Romeinen als bezetters buiten. Ze spraken in de bezettingscapitulatie af dat justitieel en politieel geweld niet door de bezette bevolking mocht worden uitgeoefend. Dat mocht die bevolking aanvragen bij de gouverneur. Dat kwam nu Caïphas doen. Hij ving bot: Pilatus hoorde het gezeur over godslastering aan, maar besloot dat hier geen wederkerigheid van strafbaarheid bestond. Hij liet de opperpriesters uitrazen en vroeg Jesus of hij niets te zeggen had op hun aantijgingen. Dat verbaasde Pilatus. Hij schakelde nu over op het thema of Jesus zichzelf zag als koning van de Joden. Dat was opstandigheid tegen het koloniaal gouvernement, daar kon Pilatus wat mee. Maar Jesus beaamt het niet. Hij komt met een weervraag: zegt u dat uit u zelf, of hebben anderen u dat gezegd?
Pilatus wordt kwaad. Hij vindt het onbeschoft dat Jesus ook maar dénkt dat hij als landvoogd zijn oor leent voor het gezwets van Joodse schriftgeleerden. Hij geeft vol verachting terug: man, ben ik soms een Jood? Dan wendt hij zich tot het Sanhedrin. Hebben zij getuigen dat Jesus zich uitriep tot koning van de Joden? Dat hebben zij niet. Hij vraagt Jesus andermaal of hij zich koning noemt. Jesus antwoordt dat hij hóórt dat Pilatus dat kennelijk heeft horen zeggen. Maar ook dat is geen erkentenis. Pilatus kan dus niet komen tot een geldige bewijsredenering. Hij wil daarom vrij laten. Maar dan zegt het Sanhedrin, dat zij, wanneer Pilatus dát doet, zulks zullen rapporteren in Rome. Pilatus zegt daarop dat hij geen schuld kan vinden aan het tenlastelegde. Wast zijn handen in onschuld.
Hij geeft Christus vrij ter kruisiging, maar blijft erbij dat het feit dat hij begaan zou hebben niet strafbaar is. Er is geen wederkerigheid van strafbaarheid, terwijl het Sanhedrin niet mag doen kruisigen. Niet volgens de capitulatieovereenkomst. Doen het dat toch, dan is de schuld bij hen. Want zij hebben in deze zaak geen rechtsmacht. Hij zal echter de tenlastelegging aan het kruishout doen bevestigen. Die is dat Christus koning der Joden is. En niet: dat hij God heeft gelasterd.
Deze gang van zaken, aangevuld door Flavius Josephus en Plinius de Oudere, heeft later in Rome Pontius parten gespeeld. Want kennelijk rapporteerde het Sanhedrin toch. Pilatus moest voor disciplinair onderzoek terugkeren. Hij is later ook in de detentie gestorven. Aldus het verhaal van de vonnisovername ten laste van J. C. van Nazareth volgens het volkerenrecht zoals ook nu nog in het Verdrag van Lissabon vastgelegd tussen leden van de Europese Unie. Ik legde het zo ook uit, met de diverse verdragsteksten erbij. Omdat ons volkerenrecht nog steeds op Romeinsrechtelijke grondslag geschoeid is. Het wekte groot gerucht in die dagen, in Tilburg dat zich erop beriep dat het de grote revolte van 1968 had doen beginnen in de telefooncentrale van de gloednieuwe laagbouw aan De Warandelaan.
Want de langharigen van destijds wensten volkomen seculier onderwijs te krijgen en geen verkapte moraaltheologische beschouwingen te ontvangen van een docent die de mythen van het Christendom maar niet scheen los te kunnen laten. Mijn konterfeitsel prijkte op de voorkant van het faculteitsblad “Non De Iure”: ik zit daar als een mislukte Aegidius de Zwaanridder op een hobbelpaard, met een gebroken lans in het rechterknuistje in een deerlijk geblutst harnas. In het redactioneel wordt mij godsdienstpropaganda in de baas zijn tijd verweten. Ik heb natuurlijk de prachtige pentekening opgevraagd en laten inlijsten. Ze ging met mij de hele wereld over. Ze hangt nu in mijn keuken. Zo vergaat alle roem der wereld: sic transit gloria mundi.