Linkeroogtranen

Onderweg naar mijn huis merkte ik wel dat ik links bevreemdend traande. Soms reed ik daarom in een mist. Terwijl het vlagerig was. Licht regenachtig. Maar ik had haast, komt, ik heb een groot dik uit dierenvellen bestaand dekbed gekocht, vermoedelijk waardeloos konijnenbont, maar het staat lekker ruig en willig. Deze bontvelletjes zitten op een soort plastieken raster, die mij erg doet denken aan de spantouwen waarop mijn moeder vroeger haar onbegrijpelijke wandkleden placht te fabriceren. Ze zijn vastgelijmd, die velletjes, niet grondig. Laten dus, na vier jaren, los. Gelukkig niet allemaal tegelijk. Met diverse componentenlijmen wilde ik ze nu eindelijk weer eens vastlijmen in dat raster. Veel werk. Dus.

Thuis probeerde ik de tube-opschriften te lezen hoe de verschillende lijmsoorten te combineren per plakbeurt. Maar, in die betraande wazigheid over links kon ik niks lezen. Het gekke is, dat ik er niet van opkeek. Ik vroeg me niks af. Ik ging maar wat lezen, want een detectivepocket met meer dan vier hoofdpersonen leidt mij altijd af. Omdat ik, als er meer mensen dan vier meedoen in het misdadig plot, totaal de weg kwijtraak. Kijk: als er één goeie en één slechte is, dan kan ik ze uit nog wel uiteen elkaar houden. Tenminste, als ze ook opgeven, steeds weer, dat ze de goeie en de slechte zijn. Zoals bij Baantjer, de roemruchte Amsterdamse politieman die dat soort boeken schrijft over commissaris de Cock en zijn onvoorwaardelijk jongensachtige sukkelachtige kompaan Vledder. Die is verloofd. Maar komt nooit tot een huwelijk. Heeft steeds mooie meiden. Komt er toch niet toe. Dat soort verhaallijnen bevallen me wel. Ik hoef ook niet terug te bladeren. Terwijl dat in het commune dagelijkse leven juist steeds moet.

Ik zat net te genieten van het feit dat Vledder in zijn nieuwste pantalon was gaan zitten in afgewerkte stookolie aan de Oosterdokkade — een kinderhand is gauw gevuld, nietwaar – toen mijn werkster, Gloria Güzomann, een Spaanstalig uit het immer betoverende Latijns-Amerika, ineens voor mijn grote Olivier Bommelstoel bleek te staan en mij verbijsterd aanblikte, onderwijl “Ay, fantasmas!, Horribile fantasmas!”mompelend. Ik versta geen Spaans. Dat wil ik zo maar houden. Al maakt het de conversatie met de huishoudkundige assistente — zo hoor ik Gloria te noemen – soms wel gecompliceerd. Omdat zij weinig Nederlands pleegt te verstaan. En al helemaal niet kan lezen of spreken. Dat is praktisch wat hinderlijk, maar voor Nederlandstalig geborenen geldt hetzelfde, ook al stoten ze sinds de dagen van hun zogelingschap hetzelfde Teutoonse subdialect uit dat bestaat uit een monotoon hoesten, rochelen en kuchen, dat men doorgaans als Hollands inboekt. Zo komt onze betoverende moedersprake in New York en dat soort steden over.

Gloria begon op en neer te springen. Dat heeft ze wel vaker. Dan is er geen stofzuigerzak of ze wil thee. Ze stiet mij naar de hall en wees mij bezwerend op de spiegel. Maar ik merkte dat ik links op het gezicht nat was. Ik besloot dus naar een handdoek te gaan zoeken. En zette Thee. Nam een kop zelf, al was het voor Gloria, dat brouwsel. Die nam haar potje hoofdschuddend aan, barstte weer in een parlando uit dat verontrustend scheen te zijn. Waarschijnlijk waren de Russen al gekomen. Ik veegde mij schoon, en verwonderde mij dat de thee uit mijn mond inmiddels op mijn kabeltrui zat. Ik belde Floris, die mij helpt met de opmaak van boeken die ik vervaardig – een duchtig werk, dat ik technisch zelf moet leren beheersen – en deelde hem mede dat ik wat moeilijk uit mijn woorden kon komen. Dat hóórde hij. Vroeg nader. En drong erop aan dat ik mij onmiddellijk wegens medische expertise tot een deskundoloog moest wenden, kon het zijn de huisarts.

Na veel vijven en zessen drong ik tot diens post door. En toen werd mij Diets gemaakt dat er iets ernstigs loos was, juist omdat ze het kennelijk wilde reduceren tot een voorbijgaand euvel. We kennen onszelf, ons lichaam incluis niet echt goed, want bij de Apotheek kreeg ik een vracht geneesmiddelen mee waarvan ik nou nog zit te herkauwen en een zak vol oogglazen die verrekte duur zijn. Plak je ze op je oog dan loopt zo’n plastieken bol meteen met vocht vol, nadat je met je wijsvinger de oogbol licht hebt getoucheerd met nauwelijks zichtbare zalf. Die is doorzichtig en komt uit een heel klein tubetje. Met een bijsluiter waarop de producent in heel kleine letter je bericht welke onomkeerbare gevaren je beloopt als je de voorschriften niet volgt. Ik blijf dat innerlijk tegenstrijdig vinden, terwijl ik vloekend trachtte iets te onderscheiden. Omdat deze zalf toch naar haar aard, contextuele strekking en uiterlijke verschijningsvorm – zo pleegt de Hoge Raad het “begin van uitvoering” bij de strafbare pogingsgedraging te omschrijven – gebezigd zal worden door iemand die in ieder geval op dat moment moeite moet hebben met lezen. Als u begrijpt wat ik bedoel.