De zaak tegen de Rotterdamse havenmagnaat Lodewijk Pincoffs in 1879 toont aan hoe belangrijk de uitvoeringswetgeving was die hoorde bij Thors uitgangspunt dat de Hoge Raad der Nederlanden topambtenaren en politici in de regering en de volksvertegenwoordiging zou moeten berechten voor strafbare feiten tijdens hun bediening. Tijdens. Thor eiste nadrukkelijk een gelijktijdigheidsverband om de Hoge Raad op te doen treden als forum privilegiatum, als Sondergericht of politiek tribunaal. Dus het soort van tribunaal, waaraan Gideon van Meijeren denkt. Hij is lid van de Tweede Kamer en hij vindt dat bepaalde ministers COVID-criminelen zijn die, omdat ze hun bediening misbruiken bij hun vaccinprogramma’s, moeten verschijnen voor “een tribunaal”.
Een speciaal gerechtshof. Waar objectieve waarheidsvinding kan plaatsvinden in het openbaar ten overstaan van het volk achter de kiezers. Want Gideon denkt niet dat de commune professionele rechters daartoe nog in staat zijn, omdat ze ingebed zijn en ingeschaard in en binnen het residerend politieke establishment. Het is een uitgangspunt dat Thor ook innam. Hij vreesde dat de zittende rechterlijke macht niet echt distantief zou kunnen staan tegenover ministers en topambtenaren die over haar aanstelling en loopbaanverloop plachten te beslissen. Daarom wilde Thor dus een aparte tuchtkamer met apart procesrecht. Dat hij nog nader moest ontwikkelen. Wat Van Hall hem vervolgens belette.
Pincoffs was een Aszkenasische Jood die uit Duitsland naar Nederland was gekomen. Hij legde zich toe op de transoceanische handel met het Verre Oosten en Afrika. Dat laatste continent was in volle ontwikkeling na 1850 en Holland had op de westelijke kusten nog steeds belangwekkende handelsposten, fortificaties en havenbekkens. Die waren opgezet voor de VOC en de WIC. De grote zestiende-eeuwse handelscompagnieën. Pincoffs zag in een doorontwikkeling bij de Congomond in 1860 mogelijkheden voor Rotterdam. Dan moest dat kunnen beschikken over handels-overslaginstallaties op Feyenoord zuidelijk van Rotterdam. Daar zouden spoorwegrangeer-emplacementen moeten worden ontwikkeld om aan te sluiten bij internationale transportmogelijkheden naar Centraal Europa.
Het Rührgebied, zeker, maar uiteindelijk zelfs richting Zwarte Zee via de Donau-verbindingen, indien Rotterdam deel zou kunnen nemen aan het regiem over het Donau-kanaal dat die doorgang mogelijk zou maken via de Herziene Rijnvaartakte. Daarbij zou een spoorwegverbinding moeten worden gelegd over de Nieuwe Maas en de Moerdijk, de verschrikkelijk dure Zuiderspoorweg. Pincoffs had dus geld nodig. Heel veel. Hij was echt een nieuwkomer. En Jood. Anti-semitisme was levendig. Pincoffs mocht geen lid worden van vooraanstaande sociëteiten, werd geweerd door de notabiliteit en de geldschieters van standing.
Hij wierp zich op de politiek. Hij werd senator voor Holland. Ondertussen maakte hij zich als gemeenteraadslid sterk voor de ontwikkeling van Feyenoord. Grote Maasbruggen waren nodig, spoorweghavens, een fiscaal entrepotterrein, een stoomschroef-scheepvaartmaatschappij,een stoompontvoorziening in het Hollandsch Diep. Pincoffs investeerde via de twee Handelsmaatschappijen in deze nutsvoorzieningen. En fraudeerde. Op grote schaal. Hij misleidde grote bankiers, zoals de Bank Mees & Hope, de Nederlandsche Handelsmaatschappij en de Sociète Génerale in België.
Hij vervalste balansen, de grootboeken, de bankwissels. En, om prestige te krijgen en te behouden, verleidde hij leden van het Nederlandse en Belgische Koningshuis om te participeren en te werven voor deze onderneming. Op een gegeven moment vroeg Marten Mees, een vriend, om openlegging van de balans. Die bleek op het eerste zicht grof vervalst. Het was een millioenenfraude die Europa deerlijk ontstelde. Pincoffs moest vervolgd worden, dat kón gewoon niet anders. Rotterdam zou failleren. Maar het handelscrediet van Nederland was ook naar de knoppen. Het zou, Pincoffs was senator, moeten gebeuren bij de Hoge Raad, die vervolging. Dus in het openbaar.