Petrus Maas werd in 1873 benoemd. Hij had, anders dan Van Griensven, een hecht-georganiseerde kerkelijke administratie echter zich staan. De bisschoppen hadden van zichzelf durven afbijten in een Mandement in 1868. Een openbare kanselvermaning aan de dierbare gelovigen over hun stellingname in het openbare leven. De bisschoppen hadden geconstateerd dat de grondwet wel de vrijheid van onderwijs in het algemeen garandeerde. Maar, zo voegden zij er aan toe: dan moest dat onderwijs wél inhoudelijk en didactisch beantwoorden aan nadere bij wet te bepalen eisen betreffende het vakkenpakket, het onderwijs op jaarbasis en de daarbij te behandelen plichtmatige onderwerpen, de opleiding van de onderwijzers, de leertijden, de inrichting van de leslokaliteiten en de verwarming en ventilatie van dien, de lichtval en het te bezigen kunstlicht, de lichamelijke oefening en lijfsdisciplinering en de ter beschikking staande secreten.
Dat was voor het eerst en detail gebeurd bij de reeds genoemde onderwijswet-Van der Brugghen in 1858, die de lat behóórlijk hoog had gelegd. Een ervaren onderwijzer als Petrus Panken te Bergeijk die zekere faam had verzameld als heemkundige voldeed niet aan dergelijke eisen en was daarom op schriel wachtgeld gesteld. De bisschoppen vonden dat de rijksoverheid die lat zo hoog hadden gelegd dat de katholieken eigenlijk naar de onderwijsvrijheid konden fluiten. De schoolinrichtingen waren immers waanzinnig duur, wilden zij beantwoorden aan de vanwege de minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks rondgezonden circulaires die door de schoolopzieners met gestrengheid werden toegepast.
De bisschoppen achtten dat ongrondwettelijk en zij vermaanden hun gelovigen dat zij voorzieningen zouden treffen om tóch katholiek onderwijs te doen geven binnen loopafstand in iedere gemeente. Tevens stelden zij de landsregering in gebreke: stelde die zulke eisen, dan hoorde zij dat onderricht dienovereenkomstig geïnstalleerd te subsidiëren. Zoals het nu ging, konden alleen de Nutsscholen voldoen aan de eisen van inrichting. Dat hield in dat alleen liberaal neutraal onderwijs door de overheid beschikbaar werd gesteld. Wilden katholieken concurreren met gelijke instellingen dan moesten ze zo diep in de buidel tasten dat zulks eigenlijk onmogelijk was. En inderdaad, dat zou de toeleg van Thorbecke in 1848 stellig geweest zijn. Aldus openden de bisschoppen een schoolstrijd. Die de liberalen zouden verliezen.
Maas, gewend van zich af te bijten, besloot nu dat de tijd rijp was voor een volkomen nieuwe kerk. Een neogothische kruisbasiliek van allure. Maas zag ze overal in het diocese verrijzen op last van zijn jaargenoten van het seminarie. En dat wilde hij óók. Onder het adagium “Groot is mooi, hoog is heilig, veel is lekker”. Dat deelde hij met zijn rotgenoten. Maas riep nu de stakkers van het kerkbestuur bijeen. Hij legde de plannen voor. Hij dacht ook Piet Cuypers in te schakelen. Die was toch te Eindhoven bezig geweest en het resultaat daarvan was geroemd tijdens de pastoorskransen. Maas wilde dat de nieuwe kerk perfect georiënteerd zou worden. Dat wil zeggen: apsis met priesterkoor, hoogaltaar, trans en tabernakelkast gericht op het oosten, waar de Verlosser te zijner tijd na Armageddon zou dagen.
Dat hield in dat de kerk wat uit de lijn van de gangbare openbare wegen zou komen te staan, iets gedraaid zuidwaarts ten opzichte van de oude kerk die niet perfect was georiënteerd, tenminste niet volgens de beproefde moderne metingen. Verder moest de kerk geheel opnieuw ingericht worden. De oude meubelstukken, retabels, kroonluchters, altaarstenen, schilderijen zouden voor een habbekrats verkocht worden: het was rotzooi, niet aan de maat der tijden, en deels nog daterend uit heidenser perioden. De oude kerk zou volledig afgebroken moeten worden tot onder het maaiveld. Anders zou die plaats van oeroude aanbidding misschien toch weer concentratiepunt van volksdevotie worden. In Woensel was dat bij de oude schuilkerk gebeurd. Het had de pastoor daar veel problemen opgeleverd.
Dat kon Maas niet hebben, dat kon zijn gezag ondermijnen. De heren begrepen wel dat dus ook het middeleeuwse kerkhof geroerd en verplaatst zou moeten worden tot op de onderste, dus vijfde laag. Dat zou komen te liggen op een stuk van de nog in pacht zijnde Kercke-Ackers. De grafkelders, arduinen kruisen en zerken zouden ook meeverhuisd worden, maar van de graven waarover geen rechten meer betaald werden zou een melee gemaakt worden die afgestort zou worden in een knekelkuil aan de overzijde van de doorgaande weg naar Zeelst. Het zou wellicht zaak zijn daarbij afgebluste kalklagen aan te brengen. Het Huis van God zou Strijp tot ere moeten strekken. Het zou dus veel geld kosten en jaarlijkse annuïteiten moeten genereren, want zonder zware hypotheek zou het niet gaan. Maar men werkte aan gods rijk voor de strijdende kerk. De heren zouden verstaan, dat de pastoor de inleidende besprekingen met aannemer en architect zou voeren. Hij had hier verstand van. Zij niet.