Nederland bleef tot 1940 belijder van de gewapende neutraliteit. Het scheelde soms een haar of het had die status op moeten geven. Ze schond regelmatig het neutraliteitsbeginsel, zonder dat eigenlijk zelf goed te beseffen. Zijn geopolitieke inzichten bleken niet groot. Maar het bleef niettemin neutraliteitsproclamaties uitgeven. Het garandeerde bijvoorbeeld in 1867 de eeuwigdurende neutraliteit van Luxemburg zodat dit Groothertogdom buiten de Noord-Duitse Bond kon blijven en de citadel van het stadje met de naam Luxemburg niet langer gegarnizoeneerd kon worden met Duitse Bondstroepen.
Dat was daarom een daad gericht tegen het steeds agressiever wordende Pruisen dat nu aansloot als buurstaat aan de Nederlandse oostgrenzen. Nederland koos dus partij tegen die Bond. Het was dus niet neutraal meer binnen het machtsevenwicht tussen de Europese Grootmachten. Het had eigenlijk de zijde gekozen van Groot-Brittannië en Frankrijk in een toekomstig militair conflict. En inderdaad, toen Keizerlijk Duitsland op 3 augustus 1914 via Luxemburg België binnenviel – het begin van de Eerste Wereldoorlog – had het eigenlijk dat Duitsland de oorlog moeten verklaren. Op basis van die garantie.
Groot-Brittannië hield gelukkig Nederland niet aan die plicht. Het had een neutraal Nederland wellicht nog nodig, dacht Whitehall, vooral wegens de enorme olierijkdom in Nederlandsch-Indië. Buitenlandse Zaken aan het Plein in Den Haag ademde verlicht op. Het had dit niet durven hopen. Dat hield wel in dat dat departement in 1867 al niet goed had doorgehad wat de neutraliteit waarin Nederland zegde te volharden eigenlijk impliceerde. Zulke fouten had dat slaperige departement al vaker gemaakt. De Tweede Kamer nam het in 1867 niet. De Kamer keurde daarom de begroting af die de minister Jules van Zuylen van Nijevelt had ingediend voor het komend jaar. Er ontstond nu een conflict tussen Kroon en Kamer. Willem III wenste het kabinet te behouden. En ontbond de Kamer. Maar bij de verkiezingen kwam die Kamer in dezelfde samenstelling terug.
Het diende meteen een motie van wantrouwen in tegen het kabinet, stellende dat de kamerontbinding geenszins in het landsbelang was geweest. Het kabinet stapte op, maar nog steeds bleek de Kroon niet te begrijpen waarom de door Van Zuylen afgegeven garantie van eeuwigdurende neutraliteit niet te rijmen was met het neutraliteitsbeleid. Het leervermogen van het departement van Buitenlandse Zaken bleef buitengewoon gebrekkig. Dat zou het tot in lengten van decennia in de twintigste eeuw ook nog blijven. Ook nu nog. Nu Nederland als gastland van achttien hoven met internationale strafrechtsjurisdictie een soort van jurisdictioneel neutraliteitsprincipe moet belijden jegens alle staten.
Wat onder meer inhoudt dat het nooit partij mag kiezen in rechtsaanhangige zaken bij die hoven wanneer deze moeten oordelen over misdrijven begaan in tijd van oorlog of gewapend conflict. Sedert de oprichting van het Joegoslavië-tribunaal heeft Nederland als zetelplaats dat principe bijna voortdurend geschonden door een oordeel te geven over de opstelling van die hoven betreffende de schuld of onschuld van de verdachten die voor deze hoven terecht moeten staan, inclusief de staten waaruit zij herkomstig waren en die zij als verdachten min of meer schenen te vertegenwoordigen. Zo liet Nederland niet na steeds te benadrukken hoezeer de uitleveringen van Milosevìc, Karadzìc en Mladìc bakens waren voor de doorontwikkeling van het supranationale humanitaire recht, omdat aldus grote oorlogsmisdadigers niet onbestraft zouden blijven. Zie mijn Blogs van 9 juli-15 juli jongstleden.
Het beredeneerde waarom deze overdrachten volkerenrechtelijk gerechtvaardigd waren en waarom de hoven ze zo terecht hadden aangevraagd of afgedwongen. Voor het forum van het wereldgeweten impliceerde dat, dat Nederland deze vervolgden al op de voorhand als opgeëiste personen guilty as hell achtte. Terwijl dat Nederland commentaarloos deze rechtshulpverlening – de overdrachten – had moeten faciliteren, met als enige redengeving, dat het daartoe verplicht was ingevolge de uitvoeringsarrangementen behorende bij het seatagreement op basis waarvan deze hoven of tribunalen hun rechtsmacht binnen Nederland konden geldend maken.
Maar neen, ministers van Buitenlandse Zaken Van Mierlo en Van Aartsen putten zich uit in beschouwingen waarom deze personen terecht waren opgeëist en hoe gegrond de verdenkingen met het bijbehorende prima facie-evidence waren. Bij het zogeheten Putin-tribunaal was het weer niet anders. Rutte kwam woorden te kort om de schurkerij van deze regeringsleider en diens command responsibility uitvoerig te schilderen aan het wereldforum via Congress, de Veiligheidsraad en via de Europese Raad. Evenals hij thans uitvoerig aantoont waarom Nederland absoluut achter Israël moet staan bij de vergeldingacties in de Gazastrook gericht tegen HAMAS ook al wordt daarbij de volledige Palestijnse burgerbevolking collectief gegijzeld.
Echt neutraal is dat niet. Zo ervaart de wereld buiten het Westerse Blok dat ook. Het gastland kiest partij in dit gewapend conflict. En gaat er daarom vanuit dat Israël ziekenhuizen mag bombarderen omdat HAMAS deze gebouwen bezigt als schild voor zijn genocidale voorbereidingen tegen de Joodse bevolking. Het kán zo zijn, dat die toeleg er bij HAMAS is. Zeker. Maar waarom geeft het gastland daarover überhaupt een oordeel? Denkt de regering in Den Haag dat de bewijsverzamelingen die het Nederlands Forensisch Instituut ten verzoeke van de Aanklager en de rechtsingang kamer bij het Permanente Strafhof zal moeten verrichten door de Arabische Wereld nog als volstrekt onpartijdig gedaan zullen worden beschouwd? Dat Instituut is tenslotte een dienst onderhorig aan het Nederlandse kabinet. En dat heeft nu dus al een kristalhelder eindoordeel ten beste gegeven. In de Arabische Staten houdt dat in, dat die dienst dat oordeel niet in de weg zal zitten.