“It is generally believed that the Kaiser was invited to come to Holland” aldus sir Frederick Leverton Harrris, Parliamentary Undersecretary for the Ministry of Blockade in het kabinet Lloyd George in november 1918 toen in Whitehall het bericht ontplofte dat Wilhelm II asiel had gezocht en verkregen in Nederland op 11 november 1918. Hij zegt dit aan de heren Hendrik Colijn, Ernst Heldring en Henri Deterding. Sir Frederick is diep verontwaardigd. De drie genoemden zijn officieus in Londen. Zij zijn private grootondernemers, maar zijn te Londen als bijzonder zaakgelastigden van het Koninkrijk der Nederlanden om namens de regering een voedselleverantieverdrag te bedingen van Whitehall ter veiligstelling van de voedselvoorraad van het Koninkrijk in verband met de nog steeds voortdurende blokkade. Er dreigt immers hongersnood in de Randstad. Men ducht in verband daarmee revolutionaire “woelingen” veroorzaakt door de socialisten en communisten.
Van deze groepen wordt verondersteld, dat ze voeling hebben met de Volkscommissarissen te Berlijn onder leiding van Friedrich Ebert. Die is rijkskanselier geworden. De Keizerlijke Kanselier Max van Baden heeft stomweg die functie aan hem overgedragen. Sir Frederick deelt de Nederlanders mee, dat deze asielverlening eens te meer verraadt hoe pro-Duits de Nederlandse regering is geweest, de hele wereldkrijg door. Als Nederland nu óók nog eens een radenrepubliek wordt, net als Duitsland, dan zal Londen niets doen om de nooddruft van de Nederlanders te lenigen. Wel integendeel. Het Veldleger van de Britten zal zich dan opmaken voor een inval in Nederland. Met geweld zal de Keizer gelicht worden. Londen zal Nederland wellicht de oorlog verklaren. Want het blijkt al bij al een schurkenstaat te zijn. Dat, zo zegt Sir Frederick, is het algemeen gevoelen te Parijs, waar de vredesdelegaties nu beginnen te arriveren.
Het zal duidelijk zijn dat de aanstaande berechting van de Keizer niet te Den Haag zal kunnen plaatsvinden. Daarom zal de Nederlandse regering direct gevolg moeten geven aan het uitleveringsverzoek van Londen. Zo niet, dan zal de blokkade onbarmhartig worden voortgezet en bovendien zal Londen dan de Belgische annexatoire eisen ten laste van Nederland onvoorwaardelijk steunen. Heldring noteert het in zijn dagboek. Hij verheelt niet hoe geschokt de minister-president Charles Ruys de Beerenbrouck is over deze Britse opstelling: Nederland wilde zich juist opstellen als de behoeder van het stellig volkerenrecht en trustee of mankind, het land van Huig de Groot. Hoezeer worden de nobele intenties van Nederland miskend door de buitenwereld. En inderdaad: het is grotesk hoe discongruent het Nederlandse zelfbeeld is met de zienswijzen van de geallieerden. Nederland staat er slecht op.
Het heeft nimmer zijn neutraliteitspositie echt waar gemaakt, zo proclameert Brussel. En het kan dat met tal van feiten, die aanstonds grote indruk maken, bewijzen. Nederland raakt daardoor totaal geïsoleerd te Parijs, waar ook over zijn lot wordt beslist. Wilson is niet langer gecharmeerd van de idee om een derde Vredesconferentie te houden in de stad achter de duinen. Een samenkomst waarin het substantieve internationale oorlogsstrafrecht zal worden gecodificeerd. Laat staan, dat hij er nog voor voelt om Wilhelm terecht te laten staan in het Vredespaleis. Want Nederland past ook in zijn opvatting niet langer meer als gastland van The Legal Capital of the World. Het zal jaren duren voordat dat besef enigszins indaalt in regeringskringen rond het Binnenhof.
Daar is de gedachte dat het volkerenrecht moet worden samengesteld in de schaduw van Amsterdams Westertoren nog steeds hardnekkig, ook als de Volkenbond weigerachtig lijkt om het kleine land aan de Noordzee als lid toe te laten. Dat besef daalt nimmer in bij Het Logement van de Heeren van Amsterdam aan het Plein. Waar de diplomaten van Buitenlandse Zaken deftig en hooggehoed in en uit treden. Zelfs niet als dat gebouw ontruimd moet worden om als kantoorruimte te functioneren voor de Duitse Landvoogd, Reichskommisar und Reichsminister Dr Arthur Seysz-Inquart. Kritische zelfreflectie op supranationaal niveau is nooit een in het oogspringende karaktertrek geweest van de Hollanders.