Rechtspolitieke momenta

Het ICC is géén UN-orgaan. Dat kan niet genoeg benadrukt worden. In de media wordt toch steeds weer ervan uitgegaan dat het ICC optreedt namens die UN. Maar ICC is een zelfstandige jurisdictionele entiteit, zoals bijvoorbeeld de Rijnvaartrechter. ICC treedt eventueel op namens de Assembly van ICC-parties die het oprichtten en steeds ervan gewagen dat zij de rechtsmacht   ervan erkennen als was het een onderdeel van hun nationaal georganiseerde rechterlijke macht. De EU hoort tot deze Assembly als zelfstandig supranationaal rechtspersoon.

Zij heeft het ICC bij verdrag erkend. Dat roept dus ook weer eigenaardige driehoeksverhoudingen op tussen ICC, EU en gastland dat ook nog eens EU-lid is. Van de vraag of ICC-rechtsmacht kan uitoefenen op een dagvaarding tegen Netanyahu kunnen de in deze driehoeksverhoudingen betrokken partijen ieder afzonderlijk iets anders vinden, gelet op de vage formuleringen waaruit het complementariteitsbeginsel is samengesteld. De termen available, willing en effective zijn immers steeds rechtspolitieke momenta, waarin zekere opportuniteitsafwegingen van geopolitieke aard een rol spelen. Dat moge, gelet op het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, wellicht ongewenst heten. Omdat men uit dat beginsel zou kunnen afleiden dat de rechtsmachtsvraag op basis van spijkerharde wettelijk vastgelegde criteria beantwoordbaar moet zijn, wil men ICC niet politiseren.

Dat zou de voorkeur verdienen, maar bleek in 1998 niet haalbaar, reeds omdat toen wel vaststond dat ICC geen eigenstandige doorzettingsmacht zou hebben. Het voorbeeld van het Neurenberg-tribunaal was toen niet navolgbaar, omdat er geen vastbesloten blok westelijke geallieerde bezettingsmachten meer was die de rechtsmacht ervan zondermeer kon doordrukken. De Russen waren in 1946 al niet meer bereid voetstoots daaraan mee te werken. En in het Verre Oosten begonnen voormalig geallieerden ook al te twijfelen.

Het is daarom dat ook in het kader van de gastlandverplichtingen geen dwingende clausules zijn opgenomen voor Nederland, zolang er geen onherroepelijke rechterlijke beslissingen zijn geslagen door het hof zelf over de positieve beantwoording van de complementariteitskwestie, niet in het zetelverdrag zelf – dat zou daarin ook niet thuis horen overigens – maar evenmin in de talloze hostarrangements die inmiddels zijn geslagen tussen Nederland en een van de achttien internationale rechterlijke instanties die Nederland inmiddels doet zetelen in Den Haag. En dat zijn er inmiddels heel wat.

Deze bijzondere arrangements zijn vaak vervat in memoranda of understanding ter uitwerking van dergelijke algemene enabling-arrangements die wel de contractsvorm hebben aangenomen. Ze kunnen zelfs terugwerken. Omdat in de interstatelijke betrekkingen steeds een fluïdum voelbaar is en blijft waarin plichten ééndagsvliegen blijken ook al spreekt men toch weer om politieke redenen van eeuwigdurende universele verbintenissen en garanties. Zeker, wanneer het gaat om regeringsleiders, die van het ene op het andere moment ineens in hun thuisland niet langer gewenst blijken omdat hun aanwezigheid disruptief werkt op ingezet nieuw buitenlands beleid, waarin toenadering gezocht wordt tot partijen waarvan men voorheen verre wilde blijven, of omdat zich electorale aardverschuivingen binnenslands hebben afgespeeld.

De ene dag is die leider een nationale volksheld, de andere een persoon waarvan een nieuwe regering zich zo snel mogelijk wil ontdoen, reeds omdat zijn fysieke presentie een direct wenselijke détente onmogelijk blijkt te maken. Dat was bij de zaak-Milosevíc stuitend duidelijk, zoals ik eerder aangaf. Zie: https://gerardstrijards.nl/djindjic-in-centraal-servie/ Een leider kan ineens toch opgeroepen worden in een rechtsaanhangige zaak elders uit anderen hoofde, soms in het kader van de UN, zoals verschillende klachten door staten gedaan of door een daarmee gelijk te stellen entiteit zoals het Rode Kruis of de Palestijnse Autoriteit. Zulke zaken liggen nu voor bij het UN Hof in het Vredespaleis.

Wat zal Nederland doen als Netanyahu antwoordt op een oproep met vrijgeleide vanwege het ICJ, het International Court of Justice van de VN dat wel een Charterorgaan is? Hem arresteren op eerste verschijning op basis van de bevelen namens de ICC-aanklager? Of denkt het dan eerst een affidavit nodig te hebben vanwege het ICJ nopens de gewenste oplossing van het alsdan ontstane positieve jurisdictieconflict waarvoor het reguliere verdragsrecht geen solutie biedt? De hiërarchie tussen ICJ en ICC is ongeregeld, maar wel is duidelijk dat de eerste spreekt namens de Charterorganisatie en de tweede niet. Niet in de aangifte tegen Netanyahu. Ik denk dat de ambtenaren van Buitenlandse Zaken dat niet aan de minister hebben voorgehouden, reeds omdat ze vinden dat Israël schuldig staat aan volkenmoord. Wat iedereen er verder ook van mag denken.