Uiteraard waren er unieke tumultueuze omstandigheden gaande, direct voorafgaande aan de bezetting en nadat deze gelegd was. En niet minder nadat besloten was dat aan die bezetting een einde moest komen, mede in verband met het optreden van ordeploegen die de bezetters hadden georganiseerd voor de bewaring van de integriteit van de hogeschoolgebouwen, die gloednieuw waren en waarin menig duur kunstwerk prijkte.
Het was immers duidelijk dat de bezetting ook zou doorgaan gedurende de voor de nachtrust normaliter in de gemeente Tilburg geldende tijden. En dat verder in deze gebouwen jongens en meisjes aanwezig zouden zijn met hun onderscheidenlijk slaapgerief, hun proviand en de drank- en rookwaren. De seksuele revolutie had net volstandig ingezet, dus menige journalist hunkerde naar plaatjes en verslagen betreffende hitsige taferelen.
De ordediensten moesten daarom controleren wie na kantoorsluitingstijd toch nog het laagbouwcomplex wilde betreden, met welk oogmerk en hoe lang. Het stond vast dat niet alleen studenten, ingeschreven aan de Hogeschool, zich toegang wensten te verschaffen, want de gelegenheid was voor veel Brabantse jongelingen van beider kunne te mooi om waar te zijn: de bezettingsruimten waren tevens beschikbaar voor handelingen van ontuchtige aard, die tot voordien werden beschouwd als doodzondig van aard en strekking. En bijbehorende gevolgen zou ik bijna zeggen.
Kortom: de ordedienst zou toegangspassen gaan verschaffen en inspecties verrichten, waarbij hun bediening vaker wel dan niet vragen zou oproepen, terwijl zeker was dat in hun gevolg journaille zou verholen zijn dat destijds vlaste op fraaie geïllustreerde artikelen die wellicht – kassa! – ook aanstootgevend konden zijn voor de destijds gangbare eerbaarheid. Dat zag de rector Scheffers wel in.
En tevens dat dat de reputatie van de Hogeschool niet zou begunstigen. Niet in het waarderingspatroon van de gelovige katholieken die hutje bij mudje hadden gelegd om deze instelling van bijzonder wetenschappelijk onderwijs te financieren. Scheffers was een alumnus van deze school. Scheffer studeerde van 1931 tot 1935 economie aan de Roomsch Katholieke Handelshoogeschool in Tilburg. Na enige jaren in de praktijk promoveerde hij hier bij J.M. Pieters in 1951 op het proefschrift Het bankwezen in Indonesië sedert het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Scheffer wist dat een en ander bijzonder opzien zou gaan baren en dat hij als rector behoedzaam moest opereren. Het gold een mijnenveld.
Hij was, dat wist hij heel goed, niet opgeleid om dat soort velden te betreden. In 1953 werd Scheffer hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië in Jakarta, waarbij hij een inaugurale rede hield over Enige aspecten van de verhouding tussen de staat en het algemene bankwezen. Terug in Nederland twee jaar later werd hij hoogleraar bedrijfshuishoudkunde aan de Roomsch Katholieke Handelshoogeschool in Tilburg. Deze keer ging zijn inaugurale over de Indeling en ontleding van de vraagstukken behorende tot het financiewezen van de onderneming op basis van de traditionele geldfuncties. Niet direct swingende onderwerpen, gis ik. Hij was vertrouwd met de roomse mores. Daaronder hoorde niet de begeleiding van Marxistische bezettingen. Dat wist Cees heel zeker. En dat liet Cees wel blijken. Maar in het nette. Hij wel. Het lied “Kom, Cees, het is maar tijdelijk, het zal wel weer overgaan” was net populair in de Arbeidsvitaminen van de Katholieke Radio-Omroep. Zijn lijflied zal het niet geweest zijn.