Simon de Leugenaar, minister van Koloniën, niet verwezen in 1920

Bont maakt het de minister van Koloniën, Simon de Graaff in het eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck. Zijn inconstitutionele wandaden liggen vooral binnen de Archipel in het Verre Oosten gesitueerd. We zagen al dat Thorbecke krenkingen van de grondwettige regeringsvorm vooral gebeuren zag in Nederlandsch-Indië. Wat dáár door de ministers voor de koloniale gebieden en hun topambtenaren voor sluikse bedrijven zouden worden opgezet zou aan de Staten-Generaal vaak verborgen blijven, giste Thor. Reeds wegens de afstand en de vertraging in de communicatiemiddelen, dacht de staatsman. En bovendien omdat Nederlandse parlementariërs zich geen voorstellingen konden maken wat er allemaal aan sjoemelarij mogelijk was voor de koloniale ambtenarij, met medeweten van de gouverneur-generaal.

Multatuli moest zijn wrange epos over Max Havelaar, Adinda en Saïjda nog schrijven. De knevelarijen, de verduisteringen, de staatsterreur in de gewesten. Het zou vooral in dat opzicht uitermate heilzaam zijn als de procedure voor de Hoge Raad open zou staan ten laste van deze goudgegalonneerde topambtenaren. De gouverneur-generaal zou er Java voor moeten verlaten en mét hem zijn directe staf van directeuren, districtscommissarissen en gouverneurs als noodzakelijke deelnemers. In Den Haag, aan het winderige Plein, in Roses schemerige zaal zouden zij, ontdaan van hun tropenpracht te Batavia en hun paleizen, rekenschap moeten dragen en grondig ondervraagd kunnen worden. Hun paladijnen zouden zij dáár, tijdens de kruisverhoren, niet kunnen manipuleren. Simon de Graaff kwam voor de verwijzing bij uitstek in aanmerking.

Hij was Indisch topambtenaar geweest op Java, Madoera en hij was regeringscommissaris geworden tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen iedere maritieme communicatie met het moederland door de Britste blokkade was verbroken. Toen had Simon iets te veel gekregen van de bekende sense of detachement, waaraan zoveel topdiplomaten ook lijden als ze te lang bestendig en poste blijven in grotere steden, vér van het moederland, belast met grote, ingewikkelde en economisch zware portefeuilles. De Graaff was niet bestand gebleken tegen de verleidingen van het ondernemingsleven te Java. De Graaff werd min of meer een agent voor de Bataafsche Petroleummaatschappij. De werkmaatschappij in de Archipel voor de Shell-groep.

De Tweede Kamer heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog geëist dat in Indië staatsexploitatie regel zal zijn. Niet alleen voor het mijnwezen. Maar over de hele linie van de industriële nijverheid, die in de tropen zo uitermate lucratief blijkt te zijn, vooral in de rubber- en de petrochemische industrie. De Shell mag daarom niet bevoordeeld worden boven andere ondernemingen. De regering zegt dat toe, herhaaldelijk, sedert 1915. De vrees bij de tweede Kamer is immers dat de Shell de Britten disproportioneel tegemoet zal komen bij olieleveranties. Dat zal keizerlijk Duitsland mishagen. Daardoor zal het moederland wellicht het gevaar lopen van een Duitse inval.

De regering legt plechtig vast dat de economische consulaire politiek in deze lijn zal verlopen. In 1919 komen omvangrijke concessies vrij betreffende olievelden onder Djambi op Sumatra die grotendeels doorlopen onder de Straat van Malakka. De Bataafsche schrijft op de aanbesteding in. De kamer vraagt om het ontwerp-contract. De Graaff weigert. Het is niet nodig. De gunning, indien gedaan, zal immers verlopen conform de richtlijn die de regering de kamer borgt. Deze gunningen zijn gebaseerd op de Indische Mijnwet, die in overleg met de Staten-Generaal is tot stand gekomen. Zij eist voor de gunning een algemene maatregel van inwendig rijksbestuur waarin het gunningsareaal, de diepte, de duur en de exploitatiewijzen worden gedefinieerd. De begunstigde wordt niet genoemd. Die moet worden aangewezen bij openbare aanbesteding waarbij ook buitenlandse maatschappijen moeten kunnen mededingen en voorts bereid zijn voor de concessie te accepteren dat de staat der Nederlanden mede-exploitant zal zijn: dat is immers het uitdrukkelijk verlangen van de Tweede Kamer. Die wil beslist géén monopolie binnen de Archipel, wel wetende, dat Groot-Britttannië en de Verenigde Staten van Noord-Amerika een open deur politiek willen betreffende de Indische bodemexploitatie. Dat wordt De Graaff meermalen op het hart gedrukt. De Graaff verzekert dat het exploitatie-contract dienovereenkomstig geredigeerd zal worden. Hij tekent het koninklijk besluit betreffende de gunning.

Simon de Graaff

De fractievoorzitter van de Vrijzinnig Democratische Bond, H.P. Marchant, vertrouwt het niet. Hij is te Java door relaties niet onbekend. Daar ruist de mare rond dat de Bataafsche schandelijk wordt bevoordeeld en bijna een monopolie krijgt. Simon ontkent glashard. Daarop komt het ontwerp-contract via Londen ineens in de publiciteit. Het tegendeel blijkt ten opzichte van ’s ministers ontkenning: de Bataafsche, dus de Shell, krijgt een monopolie. De minister heeft de kamer bedrogen. Wordt hij nu voor dit misdrijf verwezen naar de Hoge Raad, zoals zou moeten? Het lijkt er niet op. De confessionele partijen onthouden iedere steun aan die motie. De Graaff wéét te veel. Onder ieder tapijt in Batavia heeft Simon wel kunnen kijken.