Het duurde lang, daar in dat merkwaardige kroegje, waar zoveel merkwaardige vogels van zeer uiteenlopende pluimage bijeen plachten te komen in dat hoogst gereformeerde Katwijk. Het was duidelijk dat de bezoekers ons trachtten te provoceren, want ook mijn Homburg werd aan grondige inspectie onderworpen. De binnenbol naar boven gekeerd, werd het merk gedetecteerd en becommentarieerd en uiteindelijk – ik droeg een vol dubbelzijdig savonet op het gilet met dubbele beschermdoos – hees een van de lakleren dames het krachtig tikkend erfstuk uit het zakje en knipte open. Ik bleef sereen zitten, terwijl Theo mij geruststellend toeknikte. “Je denk sekers dat je heil wat bén hee?” aldus de dame, terwijl ze mij staalhard trachtte aan te zien. Ik zat er natuurlijk weer merkwaardig vervreemd bij.
Eigenheimer. Vorige eeuw. Maar omdat ik met Theo al in diverse vreemde betrekkingen terecht ben gekomen van vergelijkbare aard, bleef ik toch redelijk onbewogen, zoals Theo dat onnavolgbaar kan. Het is een gave, die ik vooral op rechtbanken waar zittingen gehouden werden met Theo als middel vliedend punt, maar moeizaam onder de controle kreeg. Maar Theo bleef emotioneel onberoerd, al geldt ook hier dat hij een binnenvetter is. Iets ondoorgrondelijks blijft hij houden, en aan zekere gelaatstrekken kon ik wel herleiden wat hij met name van rechters vond die hem trachtten te vernederen of terecht te wijzen. Deswege gaf ik hem bij zijn vijfentwintigjarig jubileum de advocatenbaret die hij gerechtigd is op te houden ter openbare terechtzitting wanneer hij het rechterlijke collegemisbruik van het zittingsrecht en hun privileges zou willen verwijten, want rechters kunnen zich bijzonder vergalopperen. Ik heb nooit gemerkt dat hij dat hoofddeksel daarvoor bezigde.
Maar dáár is het voor bedoeld. De baret staat nog steeds beschreven in een bijlage bij het rechterlijk kleding- en costuumbesluit behorend bij het Souverein Besluit-1815 daaromtrent. Maar het geeft ook aan dat Theo nooit steeds alles uit de kast haalt wat hij zou kunnen. Ook deze avond onderging hij de merkwaardigheden in deemoedige gelatenheid. In de VOLVO, zoemend spinnend terug naar de residentie, deelde hij mij bedachtzaam mede dat het niet goed ging met onze Piet. Niet financieel, o neen. Daar was wel een mouw aan te passen. Maar met ’s mans gemoedstoestand. Zelftwijfel en existentiële verschuttering, het doemwaardig moment waar geen onzer aan ontkomt. Ik zou nog raar staan te kijken. Ik heb dat vaker met Theo meegemaakt. Ik denk aan pater Odenkirchen, die wij tezamen bezochten in de schaduw van de Sint Jan te Den Bosch. Toen hij, gesoigneerde katholieke jongeling nog, toch maar besloot het kapelaansambt vaarwel te zeggen, het huwelijk te aanvaarden en kinderen te telen.
Ik zie de vrome guit nog wat merkwaardig springend door zijn kamer ijlen, hier en daar een heiligenbeeld rechtzettend op de immens gepolitoerde zwarte tafel met het malle Perzisch tapijt erover. Het ging niet goed. Het kwam kortelings daarop uit. En Theo, mij een Bossche Bol uitserverend had in het nabij gelegen etablissement “De Kikvors” het in blanco aangezegd. Hij zou een consultatiepraktijk kunnen starten op zijn ouwe dag. Zoals hij die al lang heeft binnen zijn intens gekoesterde Hornese Harmonie, waarin hij alle leden der registers naadloos doorgrondt, weten te scheiden en te verenigen. Zodat het uiteindelijke samenspel tot stand komt onder het aandachtig toeziend oog van de Heer Voorzitter. Ja, die nu vergrijsde Trotski op de eerste rij. Die zich nimmer naar voren dringt. En er daardoor zo nadrukkelijk toch is. Die daar, inderdaad, met die prachtig puffende dubbele knoop in de vlekkeloze stropdas. Die nooit in de koffie of soep hangt. Nimmer uit de plooi. Overal thuis. Meteen amicaal, maar afstandelijk en met mate. A man of all seasons.