Thors Vijfde Kamer

Je kunt aan de hedendaagse grondwet en de bijbehorende uitvoeringswetten nog goed merken dat Thor door Van Halls praktijken zijn constitutionele taakstelling niet heeft kunnen afmaken. Thor klaagde tot op zijn sterfbed nog dat hij een defect regeringsstelsel moest achterlaten. Thor wist als geen ander dat topambtenaren eigenlijk zich niet veel aantrokken van het principe van de scheiding der machten: de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht. Dat principe kennen we nu als het principe van de trias politica. Willem I had zich er nooit een barst van aangetrokken. Hij vond dat die machten in zijn monarchale soevereiniteit samen behoorden te komen.

Dat vonden de andere Europese monarchen óók. Dat was juist de reden dat alle west-Europese volken in 1848 in staat van oproer kwamen. Behalve in Engeland. Want dáár had de monarch sedert 1688 — de Glorious Revolution – al niet zoveel meer te vertellen. Dáár waren de ministers van de kroon slechts verantwoordelijkheid schuldig aan het Lagerhuis. Dáár waren de zorgtaken van de overheden precies gedefinieerd door de rechters. Die zelfs de Kroon controleerden. Daarom kwamen de Duitse staten, Frankrijk en Polen in 1849 terecht in een revolutionaire beweging van de middenklassen. Omdat hun heersers, ondanks de grondwetsgaranties, toch hun goddelijke gang bleven gaan. Daarom wilden deze klassen dat de volksvertegenwoordigingen onherroepelijk de hoogste machten werden in den lande. Dat lukte in géén van die staten. Niet helemaal. In Polen en Frankrijk zelfs helemaal niet.

Thor vond, dat topambtenaren in persoon moesten kunnen worden gedagvaard voor krenkingen van het grondwettelijk bestel. De constitutionele verdeling der machten. Thor wist immers, dat de gouverneurs-generaal van Nederlandsch-Indië, hun gouverneurs, de commissarissen des konings, de kamerleden, hoge rechterlijke ambtenaren en districtscommissarissen nog altijd onderling de mooie baantjes verdeelden en elkaar wederkerig dienstbetoon bewezen via hun bedieningen. Dat was inconstitutioneel. Daarvoor moesten deze toppers persoonlijk vervolgd kunnen worden voor een bijzonder gerecht. Een tribunaal. Met een jury, uit het volk dat stemmen mocht, samen te stellen.

Dat kon mooi bij de Hoge Raad der Nederlanden gepositioneerd worden. In een vijfde kamer. Dáár konden parlementariërs, officieren van justitie, rechters, die gouverneurs en commissarissen vervolgd worden. Op een tenlastelegging, te formuleren door de Tweede Kamer. Ter zake van inconstitutioneel gedrag. Zoals Thor dat in Groot-Brittannië ook zag. Het Lagerhuis, dat een minister verwijst naar het House of Lords. Wegens inconstitutioneel gekonkel.  Je kon, zei Thor, toch het Openbaar Ministerie zijn eigen officieren niet laten vervolgen voor een gewone rechtbank? Dan zou de slager zijn eigen worst keuren. Daarom zou je ook rechters hun eigen collegae niet kunnen laten berechten: die wereld van magistraten was veel te klein. Ons kent ons.

Daarom moest de Hoge Raad vijf kamers hebben. Een burgerlijke kamer, een strafkamer, een belastingkamer, een bestuurskamer en een kamer voor inconstitutioneel gedrag. Bij de Raad was dat goed te beleggen. Die had toch niet zoveel te doen. De Hoge Raad was immers opgericht toen Noord-Nederland nog verenigd was met de zuidelijke Nederlanden. De Belgen legden de wetboeken zo helemaal anders uit dan de Noord-Nederlanders. De Belgen gebruikten nog steeds het Napoleontische recht als uitgangspunt. De Hoge Raad was daarom bedoeld om die verschillen recht te strijken. En rechters te verplichten niet stiekem toch het Franse recht te blijven toepassen.

Maar nadat in 1840 België en Luxemburg totaal afgescheiden waren van noordelijk Nederland, was die rechtseenheidvoorziening niet nodig. Via een vijfde kamer zou die Raad toch nog de handen vol hebben. Nodig was het zeker. Thor wist best wat voor konkelaar Van Hall was. Van Hall wist dat Thor het wist. Van Hall verkocht baantjes. Zoals bijna alle topambtenaren. Daarom moest Thor weggewerkt worden. De uitvoeringswetten kwamen er niet. Maar wel het grondwetsartikel waarbij de Tweede Kamer de topambtenaren naar de vijfde kamer in die Raad verwezen zou. Het artikel is thans vernummerd tot 119. Wilders had dus naar de vijfde kamer verwezen moeten worden voor zijn “minder-Marokkanen-uitspraak”.  Niet naar de rechtbank Den Haag.