Nadat het Openbaar Ministerie in een cryptisch en summier persbericht had aangekondigd dat het Gideon van Meijeren wilde gaan vervolgen wegens strafbare opruiing in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht barstte een banjir van commentaren en persberichten los over vooral het momentum waarop het Openbaar Ministerie het raadzaam had geacht dit voornemen publiekelijk kenbaar te maken. Vervolging van een Kamerlid, dat was hoogst uitzonderlijk. Dat kon je overal vernemen. Maar dat is in ieder geval onjuist. Leden van de Staten-Generaal zijn in de loop van het bestaan van ons Koninkrijk veelvuldig strafvorderlijk aangepakt.
Meestal voor gewone delicten. Daarmee bedoel ik strafbare feiten die oorzakelijk helemaal niets te maken hebben met de aan een volksvertegenwoordiger toegedachte en opgedragen bediening. Naaktzwemmen, bijvoorbeeld. Ontucht plegen. Oplichting in het koophandelsverkeer. Verduistering. Openbare dronkenschap. Te hard rijden. Mishandeling. Het is niet vaak voorgekomen, dat een volksvertegenwoordiging werd vervolgd ter zake van feitelijkheden begaan uit hoofde van genoemde bediening. Vooral niet als het ging om een uitingsdelict dat duidelijk te maken had met de wijze waarop die vertegenwoordiger die bediening meende te moeten uitoefenen of waarnemen. Maar Janmaat, de fractievoorzitter van de Centrumpartij is vervolgd terzake van rassendiscriminatie, mede omdat hij had gezegd dat Nederland “vol” was en dus geen voortgezette massale immigratie kon verdragen. En Janmaat kreeg flink straf.
Voor iets wat ook te lezen was in de demografische rapporteringen van adviesorganen waarvan onze regering zich pleegt te bedienen. Achteraf klinkt allerwege dat die vervolging gepolitiseerd was. En dat ze daarom beter achterwege had kunnen blijven. Dat het Openbaar Ministerie wijzer had moeten zijn. Niet zo gevoelig voor zekere druk van progressivistische druk. Van links, destijds. Dat redelijk aan het polariseren was. Destijds, toen Troelstra openlijk in de Tweede Kamer minzaam meedeelde dat hij een staatsgreep pleegde, heeft de minister van Justitie Heemskerk alles op alles gezet om deze politicus te vervolgen terzake van een aanslag op de grondwettige regeringsvorm.
Dat Troelstra zulk een aanslag beoogde, kon niet twijfelachtig zijn: Troelstra erkende het later ronduit, de Kamer zat stampvol met afgevaardigden en de publieke tribunes puilden uit. De pers schreef zich de vingers blauw. Op het Binnenhof stonden drommen. Op wie de persberichten neerdaalden als een herfststorm. En Troelstra liet er geen doekjes om gewikkeld. Als het kabinet Ruys de Beerenbrouck niet opstapte zou Troelstra ervoor zorgen dat zulks via geweldsmiddelen bereikt zou worden. Hij rekende ook precies voor welke legeronderdelen hij tot zijn beschikking zou hebben bij die machtsgreep. Hij gaf aan, dat hij geweldpleging zou betreuren. Maar het historisch moment noopte hem er nu eenmaal toe. Anders zou hij verraad plegen aan de socialistische zaak. Dat zei hij het verblufte kabinet aan. De pers was zo sterk vertegenwoordigd dat je moest veronderstellen dat al in ruimere kring bekend was dat Troelstra deze aanslag zou gaan plegen, op deze wijze en op die plaats.
En zo was het: de Derde Afdeling Generale Staf – ook: GS III – had Troelstra, diens paladijn Arie Heykoop, de senator W.H. Vliegen en het Tweede Kamerlid H. Schaper al wekenlang telefonisch afgeluisterd. Dat mocht die Afdeling niet. Dat was onrechtmatig. Ze had geen strafvorderlijke bevoegdheid om dat te doen. Ze had geen wettelijke grondslag voor dat aftappen uit anderen hoofde. Die Afdeling zelf was eigenlijk illegaal. Ze was erkend bij Koninklijk Besluit. Maar haar bevoegdheden om in te breken op grondrechten van burgers waren nergens wettelijk geregeld. Toch had ze nog veel méér gedaan. Ze had burgers verhoord omtrent de handel en wandel van genoemden. Ze had de genoemden steeds laten observeren.
Ze had politie-officieren de SDAP-vergaderingen laten afluisteren. Ook de vergaderingen die gehouden waren in het Rotterdamsche Openbare Verkooplokaal aan de Goudse Rijweg, waarin Troelstra zijn voornemen om bij de eerste vergadering over de regeling der werkzaamheden van de Tweede Kamer de aanslag kenbaar te maken en ook de inzet van geweld had toegelicht en gerechtvaardigd voor een opgewonden socialistisch auditorium. Achteraf heeft de leiding van de SDAP gezegd dat ze niets wist van dat voornemen. Maar uit de telefoongesprekken die GS-III had laten uitschrijven was duidelijk gebleken dat alle andere SDAP-ers die ik noemde precies wisten van de hoed en de rand. Ze waren het niet eens met wat Troelstra beraamde. Maar hij was niet tot betere gedachten te wekken, ook niet na eindeloze telefoonnades. Waarbij vooral Vliegen flink van zich afbeet.
Want hij vond het absolute waanzin. Arie Heykoop gaf aan, dat het proletariaat zou volgen mits maar concreet levensverbetering voor de werkende massa’s werd aangekondigd: heel precies wat arbeiders nu mochten verwachten dat de raad van volkscommissarissen die Troelstra dacht in te stellen voor de arbeidende klasse zou gaan bewerkstelligen in lotsbegunstiging: betere voedsel distributie, staatspensioen, stakingsrecht, medezeggenschap in de ondernemingen, en ga zo maar door. Maar het Openbaar Ministerie zag toch geen kansen voor veroordelingen. Reeds omdat datgene wat Troelstra had gezegd al zo vaak beloofd was en ook omdat al veel eerder door andere partijen gezinspeeld was op mogelijke revoltes. Wilde Heemskerk toch strafvorderlijk ingrijpen, dan moest hij dat maar gelasten. Uiteraard zou het Openbaar Ministerie dan volgen. Op verantwoordelijkheid van de minister. Durfde hij die slagen in brak water aan?