Pummeltje stampte ons letterlijk in dat ons lichaam een vijand was. Het wilde van alles. Het wilde ons verleiden tot zonden. Daarvan waren er vele, maar de tien geboden gaven wel aan dat er een soort klassement van bestond. Er waren doodzonden en gewone zonden. De eerste braken met Gods geopenbaarde heilsplan, de tweede vormden een soort voorbereidingshandeling om tot zo’n breuk te komen. Wie zijn ouders niet eerde en ze uitschold of ongehoorzaam was, verrichtte zo’n breuk, maar wie dácht dat zijn moeder een trut was of hoopte dat ze van de trap zou vallen of in de hondenpoep zou trappen pleegde een voorbereiding tot zo’n breuk.
Ernstiger was een vergrijp tegen het zesde gebod, het sextum. Wij waren jongens en dus viespeuken waar het meisjes betrof. Die wilden wij in hun billen knijpen, Pummeltje wist er alles van. Maar we wilden als we groter zouden zijn nog veel ergere dingen, zoals ze zoenen een aanraken. Maar het kon nog erger. Pummeltje raakte op stoom, want hij had hierin doorgestudeerd. Wij wilden met ze vrijen. Als niemand keek dan. Dat was een onvergefelijk breuk op Gods plan. Dat moest gebiecht worden. En dat lichtte Pummeltje ook toe.
De priester kon ons namens God vergeven in een soort zweethok, de biechtstoel. Maar wij moesten dan wel eerlijk bekennen. We moesten ons zelf aangeven. Dat was niet makkelijk voor ons, maar het moest gebeuren, want meisjes verhinderden ons te komen tot aanschouwing van God in de hemel. En dát was nu juist waarom wij op aarde waren. Vele ochtenden lichtte Pummeltje dat allemaal toe, maar echt duidelijk kreeg ik het niet voor ogen.
Het gekke was wel dat na 1966 dit allemaal toch weer niet echt waar bleek te zijn op de middelbare school. Het lag gedeeltelijk anders, maar bij meiden moesten we wel weg blijven omdat ze de zandbank waren tot iedere transcendentie, aldus Moderator Vogels. Dat leek mij erg. Iets als een vallende ziekte of roodvonk. Ik besloot daarom Anja van Doorn nooit meer recht aan te kijken ook al woonde ze dan ook aan de overkant. Het zat ingewikkeld in elkaar. Vasten hoefde ook niet meer, maar we moesten toch het lichaam blijven bedwingen aldus Vogels, want het wilde van alles wat niet in de haak was.