Het was dus geenszins een oppassend baasje dat onder de hoede van broer Frans opmarcheerde naar de Willibrordusschool aan die Zeelsterstraat. Het was een zorgwekkende schizoïdicus, laten we nou wel wezen. Veel aandacht besteedt moeder aan het feit dat ik hardnekkig Rotterdams blijf spreken en niet overschakel op het Zuidoost Brabantse dialect dat te Strijp passend was. Terwijl Frans dat wel doet. Grote zorgen baart, dat ik in de derde klasse een soort personeel pakt blijk te sluiten met de meester die daar de scepter zwaait.
Dat is meester Van der Waerden, die onder de indruk is van het feit dat ik een voordracht voor de klas houd over de lampenfabriek Philips bij wie heel Strijp zo’n beetje in dienst is. Ik heb het daarbij steeds over “Pielips”. Ik had de neonreclames gelezen op de fabrieksgebouwen, waar duidelijk die “Ph” stond aan het begin van de eigennaam. Ik had eigenwijzigheden te debiteren over de door deze Pielips ingenomen houding tijdens de bezettingsjaren, die uiteindelijk neer kwam op samenwerking met Groot-Duitsland voor oorlogsindustriële doeleinden.
Ik releveerde zelfs, waar heb ik het vandaan gehaald, dat Pielips “zwaar water” aanmaakte op het NatLab (Natuurkundig Laboratorium) van deze firma ter voorbereiding van atoomsplitsingen voor militaire doeleinden. Allemaal met dat Rotterdamse accent. De klas had mij meesmuilend aangehoord. Het betrof hier vijftig opeengepakte zoontjes van glasblazers die eendrachtig besloten dat dit vervelende jongetje maar eens flink afgepeerd moest worden. Dat “afperen” kwam neer op een stortvloed van oorvijgen, trappen en schoppen op de Zeelsterstraat zonder blijvend lichamelijk letsel.
Want wat dácht dit jongetje wel? Hun vaders werkten bij deze Philips. En Philips was in die jaren sacrosanct. Het was nog eerder, veel eerder, toegestaan om te schimpen op het heilig sacrament des altaars. Al was dat niet raadzaam. Want op het groene rapport vanwege de school stond ook het vak “godsdienst” en een onvoldoende daarvoor scheen niet best voor je loopbaanperspectieven.
Ik vermoed dat mijn ome Gerard destijds bij ons inwonend als commensaal en te werk gesteld bij de sectie gasbranders bij deze Philips op een avond had uitgewijd over de betwistbare houding van deze firma jegens de bezettingsautoriteiten, want ook ome Gerard bleek opstandiger dan in het algemeen raadzaam was en verkondigde revolutionaire zienswijzen. Overigens zeer gedocumenteerd. Net als ome Jan die evenmin over zich liet lopen, beiden ingenieurs aan de Hogere Technische Scholen van destijds, dus buitengemeen vakbekwaam, de trots van de familie van moederszijde. Terecht. Echte vaklieden.
Natuurlijk had ik er weer zwijgend bijgezeten, alles horend en verwerkend, en zulks op de meest ongerede momenten te berde brengend. Laat dat maar aan mij over. En ook het klagen, nadien, dat het zo verkeerd had uitgepakt. Bij de directe sociale leefomgeving. Waar een mens nu eenmaal op aangewezen blijft. Of hij dat nu leuk vindt of niet. Ik werd dus stelselmatig afgepeerd, maar de meester had het in de gaten. Hij nam sancties en verklaarde mij immuun. Hij had mij hoog zitten na die lezing of voordracht.
Want iedereen was in Strijp vóór Philips en de meester nu juist niet. Hij kwam uit Steensel, was een zoon uit een boerenfamilie en kon in Eindhoven niet aarden. Hij wou er dus meer van weten. En vond mij een geducht knaapje. Ik leverde ongedacht munitie voor zijn uitmiddelpuntige standpunten wat Philips betreft. En ik lichtte alles ook nog eens parmantig toe. Echt een knaapje om afgepeerd te worden. Maar daar schrijft moeder niet over. Wel over het verbond tussen de meester en het te Hollandse jongetje. Dat daar niet beter van werd. Daar windt moeder geen doekjes om. En ook dat ze er niets tegen deed. Ze liet het handenwringend geschieden. Zoals Jahweh de gang van zaken in Sodom en Gomorrah.