Bij zo’n advocatenkantoor kon je nog het gevoel krijgen van de jongens van “De Kameleon”: twee jongens op een ouwe schuit. Deze Nederlandse jeugdboekenserie was nog populair in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Het gaat over de Friese broertjes Sietse en Heilke Klinkhamer. Ze hebben een wat roestige platbodem met evenwichtszwaarden opgeknapt en varen daarmee de Zaanstreek af. Ze maken natuurlijk het ene denderende avontuur mee na het andere waaruit zij zich vindingrijk weten te redden, uiteraard met voorbijgaan van de dorre, fantasieloze en afgestompte volwassenen die allang zijn stukgelopen in de tredmolen van hun benarde bestaan. Hotze de Roos is de oer-auteur van de reeks. Mijn broers lazen de serie stuk. En herkenden zich gaaf in deze fantastische karakters vol inventiviteit, frustratietolerantie en flexibiliteit.
Ik niet. Ik was daarvoor al te zeer opgenomen in de loopbaanperspectieven van een vlekkeloze liturgist. Die ik overigens óók nooit geworden ben, dat erken ik ook nog. Bureaucratisch was dus heel wat op mij aan te merken, en voorts kon ik het gangbare jargon in de diverse papieren oorlogen die steeds woedden van ambtelijke afdeling tussen afdeling ook nooit goed verdragen. Omdat meestal om de hete brei heen werd gedraaid en duiken voor verantwoordelijkheden en indekken het parool waren, vooral als weer werd aangedrongen, in een ambtelijke missive, op omgevingsbewustzijn, transparantie en dienstbaarheid aan de fictieve burger die graag volop wilde participeren in de samenleving. Het gold hier vrijwel steeds onvoorwaardelijk een van Anglicismen wemelend sjibbolet dat het hoogste gezag aangaf per circulaire of ambtelijke dienstmissive om zich voorshands te beveiligen tegen externe – terechte – aanvallen.
Bij het kantoor De Blieck was daar geen sprake van. Omzet was alles. En die was kwantificeerbaar. En verder kon de patroon het niet verdommen hoe je het lapte. Als het maar schóóf. Net als “De Kameleon” over De Zaan, want dat was toch bij nader inzien het middelpunt der watergangen die de platbodem triomfantelijk afdeed. Ik zag in, dat aan boord daarvan geen plaats voor mij was. Alleen een onderkomen kajuitjacht met een vooronder zou het transportmiddel kunnen zijn dat mij voordelige beurtvaart zou borgen, waarbij ik de machines van brandstoffen en smeersel zou voorzien. Een besmeurd en onontbeerlijk lid van de bemanning, waarbij alleen de dekdienenden goudgalon op de pet mochten dragen. Bij de Hoge Raad was overduidelijk dat de opperofficieren huisden in dat merkwaardige gebouw rondom de enorme zittingszaal dat een kerkelijke statigheid uitwasemde. Slechte akoestiek. Tocht. Onbegrijpelijke formules, afgeraffeld door de opperpriesters van het recht. Neuzelende volzinnen, afgerond met de welhaast onvermijdelijke claus “VERWERPT HET BEROEP!” dat Moons blatend uitstiet, inwaarts snerkend als een Tiefatmer in de ochtendstond.
Net als pastoor Driever destijds de laatste sacramenten prevelend besloot met een plotsklaps uitgestoten PER DOMINUM NOSTRUM JESUM CHRISTUM PER OMNIA SAECULA SAECULORUM. Moons bonkte een hamer neer, Driever sloeg de doos met oliesel klikkend dicht. Ik zat nedergeknield, schokte even op met een hartstochtelijk AMEN! en zeeg wederom neder in de wasem der tijden, waarnaar het missale ook verwees. Daarna hervatte het gehoest en gerochel in de eerste banken, overgenomen tot onder het koorbalcon, waar de klaverjassers node hun ritueel onderbraken. En verdomd, zo ging het in die zaal aan Het Plein ook toe. Ik heb Harrie de Niet wel gevraagd of hij, nadat hij schallend de Raad (“De Hauwge Raad der Nederlandon!”) had aangekondigd niet wilde uitroepen ALLEMAAL VERS! Ik zou dan vijfentwintig gulden lappen. Maar hoezeer De Niet voor veel in was, hier waagde hij zich toch niet aan. Zo draagt men teleurstelling op teleurstelling, en daalt men neder in de machinekamer teneinde de gloeiende sleis weer op te vatten. Want gevaren moet er worden. Dat staat op de Amsterdamse Schreierstoren. Navigare necesse est. In hardsteen.