Europese bovenzinnelijkheden

Je moet maar eens proberen de Brusselse Richtlijnen, Aanbevelingen en Wetsbesluiten te lezen en te begrijpen, in combinatie met de “onderliggende stukken”. De uitgewisselde nota’s en memories, de adviezen en de rapporten van lobbyorganisaties die in de teksten nog een poot aan de grond kregen óók. Allemaal ook nog eens in de originele teksten gesteld in het uiterst bizarre en kunstmatige Esperanto-Engels dat de Europese Unie nog steeds bezigt. Engels, het ligt niet voor de hand nadat de BREXIT een voltooid feit werd.

Groot-Brittannië doet immers niet meer mee in de pre-federatie die de Unie sedert het Verdrag van Amsterdam is. Een voorlopige federatie in concept, die tot volwaardige federatie moet uitgroeien als Ursula von der Leyen haar zin krijgt. De generieke regelgeving die deze pre-federatie aan de lopende band afscheidt is echt voor de burger niet te begrijpen zonder een handboek over dat Europese Unierecht. Terwijl zo’n boek ook weer gesteld is in een sanskriet dat je noopt steeds weer in het zakenregister te gaan kijken en bij de eindeloze rijen afkortingen die de auteur er hopelijk bij gedaan heeft. Hoogscholastieke geheimtaal, mijnheer, om een bovenzinnelijke werkelijkheid in kaart te brengen ten behoeve van een hoofdkantoor aan de Brusselse Wetstraat. Waar ze dat begrijpen, maar nergens anders, wat ik u brom.

Wat niet heel duidelijk is, is dat de Brusselse ambtenarij steeds bij het opstellen van de conceptregelgevingen is aangewezen op wat de nationale ambtenarij aan data aanlevert over het economisch of ecologisch segment waarvoor de Unie nadere wetsregeling aangewezen acht. Dus ook in de landbouwsector. Die de Unie steeds meer onder communautaire controle poogde te krijgen sedert 1983 toen bleek dat in sommige landen het fosfaatprobleem uit de klauw aan het lopen was. Destijds werd door Brussel aan de verantwoordelijke nationale ministers daarbij gevraagd om aanlevering van relevante informatie.

Over de fosfaatconcentraties per agrarische bedrijfssector, de wijze van verwerking daarvan — in Nederland het beruchte “mestuitrijden” – de geschatte uitstoot per geteelde diersoort – kippen poepen niet zoveel als koeien of varkens, heb ik begrepen — en de gevolgen daarvan bijvoorbeeld voor oppervlakte- en grondwater dat in de concentratiegebieden communiceerde met de akkers of weilanden waar uitgereden werd. Nederland improviseerde wat bij de opstelling van de verlangde Brusselse informatielijsten, omdat de rijksoverheid zelf niet zo duidelijk voor ogen had wat ze eigenlijk met de landbouwsector wilde. Zie: https://gerardstrijards.nl/varkens-poepen/ en de volgende reeksen Blogs.

De overheid wisselde overduidelijk van doelstelling: eerst ging het voornamelijk over de exportpositie van Nederland, daarna over de marktwerking bij derdelanders die niet tegen het agrarisch hooggeïndustrialiseerde Nederland opkonden en dus van de markt gedrukt werden door de productiecapaciteit van Nederlandse veehouderijen, daarna over de ecologische integriteit van het landschap, toen over de veel bredere klimatologische bijeffecten van overproductie en uiteindelijk, aap uit de mouw, over de reallocatie van de zo schaarse onbebouwde gronden in onze moerasdelta. Steeds wisselden de data waar Brussel om vroeg naar die beweerde doelstelling.

Uiteraard: als je de deviezenpositie van Nederland wil versterken, zoals Sicco Mansvelt wilde, dan geef je andere data op dan wanneer je boeren massaal wil onteigenen ten voordele van luxe projectontwikkelaars zoals Frans van Drimmelen. Brussel schakelde steeds bij naar die wisselende data, die overigens achteraf forfaitair bepaald bleken naar rato van de doelstelling die de overheid op dát moment beweerde te koesteren. Op basis van modellen. Die als gemeenschappelijk kenmerk hadden dat ze niet bleken te kloppen.