Haagse jurisdictieconcentratie

Het hoofdlijnenakkoord van 15 mei jongstleden verwijst terecht naar apart procesrecht dat de rechtsingang van de vreemdelingen in Nederland zal moeten beheersen terstond nadat de centrale overheid heeft kennis kunnen nemen van de toegangsverschaffing die de vreemdeling heeft weten te bewerken, al dan niet rechtmatig en al of niet met het oogmerk om “toelating” te vragen.

En ik herinner er nog maar eens aan dat ook in 1993 het voornaamste en meest springende fenomeen was dat heel veel vreemdelingen wel met medeweten van de overheid hier vertoeven, doch niettemin illegaal zijn en dat vaak ook willen blijven, zulks vaak nog op zeer begrijpelijke – maar niet aanvaardbare – gronden.

In 1993 kreeg Nederland te maken met de influx van personen uit het rechtsgebied van voormalig Joegoslavië die beslist onder de radar van de centrale overheid wilden blijven. Omdat zij konden gelden als oorlogsmisdadigers uit dat rechtsgebied die deel hadden genomen aan de diverse gewapende burgerconflicten tussen Serven van verschillende denominaties, Kroaten, Slaven, Slavonen, Herzegowinezen, Bosniërs, Bessarabiërs, Walachijers, Macedoniërs, Albanezen en bewoners uit de grensstreken oostwaarts grenzend aan Rusland.

Ze bleven documentloos en werkten nergens aan mede, maar konden makkelijk onderduiken in een illegaal circuit waarin ze konden deelnemen aan parallelcircuits opgezet door eerder voorafgegane lot- en rotgenoten. Ze konden verder ook doordringen op de arbeidsmarkt waar ze verder golden als gehoorzame en bijzonder ijverige werknemers die gehoorzaam, gezeggelijk en serviel het opgedragene verrichtten. Uiteraard.  Zie uitvoerig nader https://gerardstrijards.nl/illegalenvraagstuk/

Het was in hun belang dat ze niet opvielen bij de centrale overheden. Wat de gemeentelijke ervan vonden deed weinig ter zake, die hadden toch geen benul van wat zich op de Balkan afspeelde en waren ook makkelijk via vervalste documenten om de tuin te leiden. Het is thans niet anders, integendeel. Maar nu gaat het om personen die zich decentraal laten inboeken als documentloze oorlogsvluchtelingen van Ukraïense huize. Wederom: uiteraard.  Zie verder voor de praktijk te dezen: https://gerardstrijards.nl/inventarisatie-van-de-illegalencomponent/

Destijds bleek deswege al noodzakelijk om te zien naar gespecialiseerde vreemdelingenrechters die ervaring hadden met de risicodragende gebieden van herkomst en in ieder geval de wegen kenden om dergelijke expertise op te doen. Besloten werd door de wetgever om uiteindelijk het Algemeen Bestuursrecht niet toepasselijk te verklaren, alle rechters in de arrondissementen die zich bezig zouden gaan houden met de uitvoering en toepassing van het nieuwe vreemdelingenrecht aan te wijzen als bezetters van nevenzittingsplaatsen van de Haagse rechtbank en hoger beroep in iedere vorm uit te sluiten. https://gerardstrijards.nl/tegenkrachten/

De procedures bij de Raad van State werkten destijds uitzonderlijk vertragend, leidden tot diverse momenten waarop de vreemdeling kon terugvallen op fictieve weigeringsbelissingen van de lagere overheden, reeds vanwege de tijdsduur van meer dan twee jaar rechtsaanhangigheid en een hausse aan bestuursrechtelijke kort gedingen. Maar natuurlijk pikte de rechterlijke macht destijds deze inbreuk niet op haar rechterlijke organisatie. https://gerardstrijards.nl/rechterlijke-reactie/

De Heer Heyne Makkreel, destijds voorzitter van de Haarlemse vreemdelingenkamer en VVD-senator leidde bekwaam hun uitvallen tegen de voorziene wetgeving en had bijna bewerkstelligd dat de eerste tranche van het wetsontwerp 22735 strandde in de senaat waar hij bekwaam zijn divisies liet oprukken. Vroeg in de ochtenduren sleepte de minister van Justitie Hirsch Ballin niettemin het ontwerp voor de poorten van de hel nog weg, maar dat bleek toch uiteindelijk uitstel van executie van de eeuwige vergelding door het duivelsgebroed van Lucifer.

Die kwam door tussenkomst van Job Cohen met de nieuwe, uiterst royale en flexibele Vreemdelingenwet 2000 die de toegang tot Nederland en uiteindelijk ook de toelating oeverloos overliet aan de bestuursdiscretie van een IND dat daartoe niet geëquipeerd kon zijn. Met als gevolg: steeds meer innerlijk tegenstrijdig beleid, steeds meer burgerrechtelijke korte gedingen, toch weer via de commune wet op de burgerlijke rechtsvordering en helter-skelter beslissingen die het veld in wanhoop moesten brengen.

Juist op dit punt zal de door het kabinet te ontwerpen noodwetgeving veel moeten voortborduren op de rudimenten die wetsvoorstel 22735 destijds naliet. Makkelijk zal dat niet zijn, reeds omdat nadien de jurisprudentie nopens de nationale rechtsingang verder opgerekt en versoepeld is voor de vreemdeling, illegaal of niet.

Daarop zal die wetgever echt heel nauwkeurig moeten ingaan. Maar Europees recht vestigde deze complicaties niet. Dat deed de Nederlandse rechter, met het commune recht als leidraad zonder om te zien naar de eigenaardigheden van het vreemdelingenrecht. Waarin de academie steeds het voortouw heeft op basis van axiomatische premissen nopens een grondrecht op toelating in Nederland voor iedereen.